Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk (VIII)

Bekijk het origineel

Het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk (VIII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk reeds vroeger door ons gezegd is, werd 11 April 1883 in Frascati besloten, dat de gemeente Amsterdam, indien een kerk in moeilijkheid kwam met de Synodale hiërarchie, de kerken wederom tot eene conferentie zou saamroepen, Amsterdam’s gemeente moest dus ook daadwerkelijk optreden nu Kootwijk zich tegen de Synodale hierarchie verzette. Daar reeds Kootwijk’s kerkeraad in Maart 1885 op aansporing van Dr. Rutgers besloten had tot het beroepen van den candidaat Houtzagers, wisten de mannen der Vrije Universiteit reeds in het begin des jaars 1885 dat Kootwijk in moeilijkheid zou komen met de Synode. Gelijktijdig dus met de beweging te Kootwijk werd te Amsterdam de doleantie op touw gezet. Middel hiertoe was de weigering tot afgifte van attesten voor moderne aannemelingen. Daar Ds. Kuypers volgelingen de meerderheid hadden in den Amsterdamschen kerkeraad, konden zij dit weigeren. De weigerachtige kerkeraadsleden wisten dat zij daardoor in conflict kwamen met de Synode. Doch zoo zou dan ook de doleantie ontstaan, die van Amsterdam uitgaande, eene groote beweging moest te weeg brengen in den lande. Wat verwacht werd, geschiedde. De Synodale commissie der Hervormde Kerk vernietigde 24 November 1885 het kerkeraadsbesluit, daarbij gelastende aan den kerkeraad vóór 8 Januari 1886 de attesten af te geven. De volgelingen van Dr. Kuyper wisten, dat, indien zij nu bleven weigeren, zij geschorst zouden worden in hunne ambten. Dit voorziende, besloot de kerkeraad om alsdan het bezit der kerkelijke goederen aan de geschorsten te waarborgen. De kerkeraad nam daarom in zijne vergadering van 14 December 1885 het besluit, in het reglement voor de commissie van beheer der kerkelijke goederen een artikel toe te voegen. Dit artikel hield in, dat, indien de kerkeraad geschorst of afgezet mocht worden en een ander bestuur zich in de zaken van de Amsterdamsche gemeente mengde, om te willen doen, wat des kerkeraads is, of ook een tegenkerkeraad geformeerd werd, de commissie van beheer alleen den oorpronkelijken kerkeraad, die de gemeente bij Gods Woord zocht te houden, als den eenig wettigen zou erkennen. Van de 110 kerkeraadsleden stemden 80 voor dit nieuwe artikel. De kerkvoogdij kreeg hier dus de instructie om, indien op 8 Januari 1886 de kerkeraad geschorst werd wegens weigering tot afgifte der attesten, de kerkgebouwen voor de geschorsten te openen en voor de aanhangers der Synode te sluiten.
Doch wat geschieddde? Het Classicaal bestuur schorste reeds op 4 Januari 1886 de tachtig kerkeraadsleden, die voor het nieuwe artikel gestemd hadden. Daar de kerkeraad nu onvoltallig was, deed het Classicaal bestuur wat des kerkeraads is en gaf het op 7 Januari de bedoelde attesten af en vernietigde het nieuwe op 14 December bijgevoegde artikel op het beheer der goederen. Opdat de geschorsten zich niet in het bezit dier goederen zouden stellen, werd op 5 Januari de deur der consistoriekamer der Nieuwe kerk, waarin het kerkelijk archief bewaard werd, van een nieuw slot voorzien en met ijzeren platen bepanserd, terwijl twee bewakers werden aangesteld. Op 6 Januari echter lieten Dr. Kuyper en Dr. Rutgers, beide geschorste ouderlingen, vergezeld van Jhr. Mr. de Savornin Lohman, de bewakers verwijderen en het slot wegnemen met behulp van werklieden, die met de noodige gereedschappen gewapend, door hen waren medegebracht. Door deze daad was de Nieuwe kerk met het archief en alle papieren van waarde weder in handen van de geschorsten. De deur werd goed verzekerd, terwijl Dr. Kuyper zelfs den daarop volgenden nacht in de consistorie doorbracht. Niemand van de tegenpartij werd binnengelaten.
Zoo begon de doleantie te Amsterdam. Tachtig kerkeraadsleden waren nu geschorst omdat zij een artikel goedgekeurd hadden, dat de strekking had de kerkelijke goederen in de macht der doleerenden te brengen. Niet om de attesten-quaestie, maar om de invoering van het nieuwe artikel over het kerkegoed waren zij geschorst. Wat een verschil met het ontstaan der Afscheiding!
Is het wonder dat de Hervormde predikant Dr. Vos van dit ontstaan der doleantie in onderscheiding van dat der Afscheiding zegt: „Zooveel natuur verschilt van kunst, oprechtheid van valschheid, dwaling,van opzet, gemoedelijke vroomheid van schijnbeiligheid, Christus van Barnabas, zooveel verschil heerscht er ook tusschen de eerste en tweede afscheiding.” Deze uitspraak over de afscheiding van 1834 en de zoogenaamde van 1886 moge sterk zijn, te betwisten is het niet dat er veel waars in ligt.
Ons bestek laat niet toe het geheele beloop der doleantie te schetsen. Alleen vermelden wij nog dat de geschorste kerkeraadsleden, waaronder vijf predikanten, den eersten December 1886 door de Synode werden afgezet. Eerst daarna werd de doleerende gemeente te Amsterdam gesticht, en noemde de geschorste kerkeraad zich voortaan kerkeraad der Nederduitsch Gereformeerde Kerk (doleerende) te Amsterdam.
Gelijk in Frascati reeds in 1883 bepaald was, werden nu te Amsterdam de kerken ter conferentie opgeroepen. Deze conferentie kreeg den naam van kerkelijk congres. Dit congres stelde de lijnen vast, volgens welke de doleantie zou bevorderd worden, o. a. werd daar eene instructie opgesteld voor agenten, die in de verschillende plaatsen naamteekeningen moesten verzamelen van Hervormden die tot doleantie waren genegen. Op die lijsten konden teekenen mannen en vrouwen boven de twintig jaar, onverschillig of zij belijdende of doopleden waren; ieder die toekende, al was hij ook nog zoo vreemd van de zuivere Gereformeerde leer, of al was hij ook een afgesneden lid der Christ. Geref. Kerk, werd daardoor in de doleerende kerk opgenomen. Zoo verzamelde men inteekenaren en werden velen lid der doleerende kerk, zonder te weten wat dit beteekende, althans velen waren in de meening dat zij nog lid der Hervormde kerk bleven. In één trek werden duizenden tot doleantie gebracht onder de misleidende leuze dat men zich niet afscheidde van de Hervormde kerk, doch slechts het synodale juk verbrak. In zoover had men gelijk, dat het standpunt der doleantie dan ook een geheel ander is dan dat der afscheiding. Het standpunt der laatsten werd door de doleantie duidelijk veroordeeld.

s-Gr. ('s Gravenhage) d.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1907

De Wekker | 4 Pagina's