Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. v. d. W. te R. vraagt ons of Henoch en Elia lichamelijk ten hemel zijn gevaren en zoo ja, hoe dan Johannes 3 vers 13 verstaan moet worden, waar wij lezen; „En niemand is opgevaren in den hemel, dan die uit den hemel wedergekomen is, namelijk de Zoon des menschen, die in den hemel is.”
Dat Henoch lichamelijk ten hemel is opgenomen, zoowel als Elia, wordt in de Heilige Schrift geleerd. God nam Henoch weg van de aarde, en niet door den gewonen weg van alle vleesch, n.l. door den dood, maar op bijzondere wijze, n.l. door opneming met ziel en lichaam in den hemel. Van het geheele geslacht van Adam, in Genesis 5 opgesomd, luidt het: „en hij stierf”, doch van Henoch is het: „hij was niet meer”, Dat wij hieronder zijne opneming ten hemel hebben te verstaan, blijkt; uit Hebreeën 11 vers 5: „Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had.” Henoch, n.l. zijn lichaam was daarom niet te vinden, omdat het niet op aarde was, God had hem naar ziel en lichaam levend ten hemel opgenomen. Ook omtrent Elia’s opneming of hemelvaart spreekt de Schrift duidelijk 1 Kon. 2:11.
Liever spreken wij echter van hunne opname dan van hunne hemelvaart. Opname toch is passief of lijdend, hemelvaart is actief of handelend, en nu is wèl Christus opgevaren ten hemel door Zijne eigene Goddelijke kracht, maar Henoch en Elia zijn door Gods kracht opgenomen.

Tegen hun opname ten hemel strijdt echter niet wat wij in Job. 3:13 lezen, Bij oppervlakkige lezing en zonder dien tekst in het verband met het voorafgaande te beschouwen, zou men tot de gedachte komen, dat behalve Christus niemand ten hemel is gevaren. Doch wat beteekenen deze woorden? Christus heeft Nicodemus gewezen op de noodzakelijkheid der wedergeboorte. Dit wonderwerk van Gods genade wordt door Nicodemus niet begrepen. Hij, de leeraar van Israël, die dus die noodzakelijkheid aan Israël moet leeren, weet deze dingen niet. De aardsche dingen begrijpt hij niet, hoe zal hij dan de hemelsche verstaan? De dingen n.l. die op aarde plaats grijpen, het wedergeboren worden uit water en Geest, die dingen zijn hem onbegrijpelijk, hoe zal hij dan nog verstaan hemelsche verborgenheden?
Toch wil Christus hem een hemelsche verborgenheid bekend maken. Weet de leeraar in Israël de aardsche dingen niet, wij (n.l. Johannes de Dooper en Christus) getuigen van hemelsche dingen, die wij gezien hebben, hoewel de leeraars in Israël ons getuigenis (dat van Johannes en Christus) niet aannemen. Kon Johannes getuigen van hemelsche dingen bij den Doop in den Jordaan, waar de hemelen geopend werden en de Heilige Geest op Christus nederdaalde, ook Christus zelf verkondigt in Joh. 3:13 nu een hemelsche verborgenheid. Hij toch is van den hemel nedergedaald en is, ja op sarde, maar zóó dat Hij tegelijk in den hemel is wedergekeerd. Hier openbaart de Heiland iets van de verborgenheid Zijner hemelsche herkomst, dat Hij was voor Hij werd en door de vleeschwording uit den hemel in de wereld afgedaald is, maar bij den Doop in den Jordaan weer tot de hemelsche heerlijkheid opgeklommen, opdat Hij op aarde de hemelsche verborgenheden verkondigen zou. Christus zegt dus niet dat niemand vóór Zijne hemelvaart ten hemel is opgenomen, maar dat niemand dan Hij, die van den hemel is gekomen, ook is opgeklommen in den hemel, om aldaar de hemelsche zaken te aanschouwen.
Van Mozes lezen wij dat hij den Sinaï beklom en inging in de wolk en de donkerheid, maar niemand klom op in den hemel, niemand zag de hemelen geopend om de hemelsche dingen te aanschouwen, dan Hij die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des menschen, die in den hemel is, omdat Hij God is en tegelijk naar zijne menschheid op aarde tot Nicodemus spreekt.
Christus spreekt hier dus niet van Zijne aanstaande hemelvaart, maar van de verborgenheid dat Hij tegelijk in den hemel en op aarde is, omdat Hij van den hemel is nedergedaald.
P. S. Het nummer van de door u verlangde „Wekker” kan ik niet opgeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1908

De Wekker | 4 Pagina's