Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte - XXV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte - XXV

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met opzet zwegen wij van den Apostel Johannes, omdat die gezegd wordt. de „wedergeboorte niet in de eerste plaats als een ethische, doch als eene methapliysische daad Gods te denken, door Zijn Geest op wondervolle wijze onmiddellijk gewerkt, opdat de alzoo wedergeborenen juist in Christus gelooven en als kinderen Gods in broederlijke liefde openbaar zouden worden”. (Bavinck Dl. III pag, 502). En even tevoren zegt Bavinck, dat de wedergeboorte bij Johannes niet met het Woord of met de roeping in verband gebracht wordt, maar daaraan veeleer voorafgaat. Is die verklaring juist en leert Johannes werkelijk een wedergeboorte die aan de roeping voorafgaat, zoodat de roeping ook tot reeds levend gemaakten komen kan, dan vindt het gevoelen van Dr. Kuyper steun bij dezen apostel en mitsdien mogen wij het maar niet zonder nader onderzoek veroordeel en. Laat ons zien hoe het in dezen bij Johannes staat. Men spreekt in de laatste jaren van de onderscheidene leertypen in de Schriften des Nieuwen Verbonds, of wat misschien duidelijker is: men heeft een theologie van Jezus, een theologie van de Synoptici, een Johanneïsche, een Petrinische, een Paulinische en een Jacobeïsche theologie. Tot op zekere hoogte hebben wij daar niets op tegen, mits men met deze onderscheidingen maar niet meer wil te kennen geven dan het individueele, het persoonlijke, waardoor iedere schrijver zich kenmerkt en tegelijkertijd van de andere is onderscheiden. Dan ligt in deze onderscheiding niet het minste bezwaar, maar dan zien wij daarin een zeer krachtig bewijs voor de organische inspiratie der Heilige Schrift. Maar geheel anders wordt het, wanneer men dat individueele, dat persoonlijk element, tot het beginsel maakt van een afzonderlijk theologie en daaruit een Paulinische of Johanneische theologie gaat opbouwen. Tegen dit pogen staat ons protest, daar het de eenheid van de waarheid verbreekt, de leiding des Heiligen Geestes geen recht laat wedervaren, en de bij bel schrijvers zelf in conflict met elkander moet brengen. De waarheid, zooals ons God die in Christus geopenbaard en geschonken heeft, bestaat niet uit afzonderlijke stukken of deelen, waarvan nu aan Johannes dit stuk en aan Paulus dat stuk geopenbaard is, maar de waarheid is één en ongedeeld, en het is God de Heilige Geest, die deze mannen in de waarheid heeft geleid.
Maar niet ten koste van de persoonlijkheid. De Heilige Geest heeft de persoonlijkheid niet opgeheven, maar heeft de persoonlijkheid juist in dienst genomen, en zoo kon het niet uitblijven of het individueele, het karakteristieke van iederen schrijver moest juist daardoor bij en onder het schrijven worden bewaard en in het geschrevene openbaar worden. Schrift en karakter slaan dus ook bij de Bijbelschrijvers in onafscheidelijk verband met elkander en wanneer wij dit goed verstaan, gaat er ons veel licht over de onderscheiden geschriften der schrijvers op en kunnen wij een aantal moeielijkheden oplossen.
Maar daaruit volgt dat het ons volstrekt niet vrij staat om dit individueele tot het beginsel eener afzonderlijke theologie te maken, want dat moet noodzakelijkerwijze de schrijvers in conflict met elkander brengen. De leer der rechtvaardiging alleen uit Jacobus of alleen uit Paulus opgebouwd maakt een ontzaglijk verschil, en evenzoo maakt het verschil, of wij de leer der wedergeboorte alleen naar Johannes of naar Petrus ontvouwen. Onze rechtvaardiging moet niet naar Paulus of naar Jacobus, maar zij moet naar de Schrift zijn en dan hebben wij Jacobus en Paulus beide noodig. Evenzoo is het met het leerstuk der wedergeboorte. Van de wedergeboorte laat Johannes ons een andere zijde dan Petrus en Paulus zien, maar daarom heeft Johannes geen andere opvatting van de wedergeboorte. Daarom corrigeert hij Paulus en Petrus niet, of doet hij door zijn leer te niet hetgeen zij daarover geleerd hebben. Maar zij vullen elkander aan, zij brengen ieder een bepaalde zijde van het leven naar voren. En wanneer Dr. Bavinck nu zegt, dat Johannes niet in de eerste plaats aan de wedergeboorte als aan een ethische, doch als een metaphysische daad denkt, dan is dit in zooverre waar, dat Johannes, als hij over de wedergeboorte of over het leven handelt, daarbij altijd in het licht stelt, dat dit leven metaphysisch d.i. bovennatuurlijk in oorsprong is, dat het is een leven uit God; een geboren worden van boven (Joh. 3: 3) een geboren worden uit God (1 Joh. 2:20), maar dit beslist nog niets ten opzichte van den oorsprong en de wording van dit leven in den mensch. Die beiden heeft Bavinck niet genoegzaam uit elkander gehouden en daardoor is hij gekomen tot de stelling dat Johannes een wedergeboorte leert die aan de roeping voorafgaat, een stelling die hem blijkens pag. 504 ibidem tot onlogische of tegenstrijdige conclusies moest leiden.
Als Johannes over de noodzakelijkheid der wedergeboorte handelt, dan wijst hij allereerst aan, wat die wedergeboorte is en waar dat leven zijn oorsprong heeft, dat ons in die geboorte wordt ingeplant. Maar waar Johannes over de wording en inplanting van dat leven in den mensch spreekt, wijst hij wel degelijk op de roeping en voornamelijk op de inwendige roeping waardoor dit leven in den mensch gewrocht wordt.
Bewijs daarvoor vinden wij in Joh. 5; 25, waar Jezus zegt: Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de ure komt, en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven; een plaats die duidelijk bewijst dat Johannes Woord en Geest niet scheidt en het leven niet vóór de roeping stelt. Joh. 6:44 zegt Jezus: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekke, welk trekken niets anders is dan de inwendige roeping; en in vers 45b zegt Hij; Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot mij; een woord dat niet is te verstaan zonderdat daarbij aan de roeping door middel van het Evangelie gedacht wordt. Genoeg bewijzen dat ook Johannes de inplanting en wording van het leven aan de roeping verbindt en niet anders dan door het Woord Gods laat geschieden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte - XXV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1908

De Wekker | 4 Pagina's