Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En wij allen met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2 Cor. 3:18.

Hoe groot en verheven waren de voorrechten, welke Jehova had geschonken aan het volk des verbonds van den ouden dag! De volkeren der ouden deelden niet in het licht, dat Israël bescheen, kenden niet het Woord dat tot Israël kwam, en stonden buiten het Verbond, waaronder Israël leefde. De heidensche volkeren waren „vreemdelingen van de verbonden der belofte en leefden zonder God in de wereld.” Maar Israël was hoog bevoorrecht. Jehova deed onder dat volk Zijn heiligdom bouwen; liet Zijn Priesters de diensten waarnemen; de Profeten de Godsspraken vermelden en betoonde door teekenen en wonderen, door wonderbare uitreddingen en machtige verlossingen te zijn en te willen zijn de genadige Verbonds-God. Waarom was dat ééne volk zoo hoog beweldadigd en leefden de andere volken in duisternis? Alleen door Gods vrijmachtige verkiezing. Ook Israël had van nature met de andere volken gemeen, dat het dood was door de zonde en de misdaden en even diep verloren was. Maar God verkoor het tot het volk des Verbonds en uit dien hoofde was het rijk gezegend met allerlei geestelijke zegening. Doch hoe rijk ook bedeeld, — het voorrecht van de Kerk des Nieuwen Testaments overtreft dat van het oude Bondsvolk verre. „God maakte aan Jakob Zijne woorden bekend en aan Israël Zijne inzettingen en Zijne rechten en alzoo heeft Hij aan geen ander volk gedaan,” maar de tijd der vervulling staat toch hooger dan de tijd der profetie en de dienst der Waarheid onder het N. Testament is toch heerlijker, dan de dienst der schaduwen onder het O. Verbond. Op de heerlijkheid der nieuwe bedeeling wordt door Evangelist en Apostel in hunne geschriften vele malen gewezen en ongetwijfeld ook in bovenstaand Schriftwoord.

De heerlijkheid des Heeren! Neen, hier is geen sprake van de heerlijkheid der Natuur, welke door dichters wordt bezongen, door redenaars wordt uitgemeten, door schrijvers wordt te boek gesteld en door den mensch wordt erkend. Hier is evenmin sprake van de heerlijkheid van den mensch, zooals hij uit Gods hand is voortgekomen, begaafd met verstand en rede, toegerust met voortreffelijke eigenschappen, versierd met schitterende talenten. Ook is hier geen sprake van de heerlijkheid der Engelen, die hoogere oorden bewonen en als de troongeesten Gods de boodschappers en dienaren zijn van den hoogsten Koning. Neen, maar hier is sprake van de heerlijkheid des Heeren, wiens heerlijkheid door Mozes werd aanschouwd, door David is bezongen, door de Profeten is vermeld en door Evangelisten en Apostelen is verkondigd. En wel in het bijzonder wordt hier gedoeld op de heerlijkheid van Christus als den Zone Gods, als den Koning en Middelaar. De Heere Jezus Christus bezit eene heerlijkheid als Zone Gods, die van eeuwigheid gegenereerd is. Al wat luistervol is en majestueus in de Engelen, is niets meer dan een nietige schaduw bij de heerlijkheid van den Heere Jezus Christus. Hij is treffelijker dan de Engelen door Zijn eeuwig Zoonschap, door Zijn Koningschap, door Zijn Middelaarschap! Hij is het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Zijne zelfstandigheid! Hij is de Profeet, heerlijker dan Mozes en Jesaja, want Hij heeft ons den Vader verklaard! Hij is de Hoogepriester, heerlijker dan Aäron, want Hij verzoende Zijn volk met God door Zijne zelfofferande! Hij is de Koning, heerlijker dan David en Salomo, want Hij verloste Zijn volk uit de klauwen van den Satan en regeert Zijn duurgekochte Kerk door de wetten der liefde! Hij bezit heerlijkheid voor de geloovigen, want Hij verwierf door Zijn bloedig lijden de grootste weldaden en die weldaden schenkt Hij door den H. Geest aan hen, opdat zij gelukzalig zouden zijn en Zijne Middelaarsheerlijkheid met een jubelend hart en op hooggestemde tonen zouden bezingen. Hij is de Fontein huns levens, de Bron hunner vertroosting, hun Hope voorde eeuwigheid, hun Weg naar het Vaderhuis! Die Middelaar bezit onuitsprekelijke heerlijkheid! O gewis! Wel luidt de Godsspraak van Jesaia: „als wij Hem aanzagen, zoo was er geene gedaante of heerlijkheid aan Hem.” Maar dit was alzoo in den staat Zijner diepe vernedering, naar Zijne uitwendige verschijning. Doch voor het oog des geloofs schitterde Hij juist van heerlijkheid in Zijn bloedig lijden, want daarin glansde de heerlijkheid Zijner liefde voor doemschuldige bondsbrekers. Daarom is die heerlijkheid van den Middelaar het verheven voorwerp der aanschouwing met het geloofsoog voor allen, die door Hem tot God mogen gaan.

De heerlijkheid van den Heere Jezus Christus te aanschouwen is de begeerte en het innig zielsverlangen van Gods volk. Om haar te aanschouwen echter zijn verlichte oogen onmisbaar. De in geestelijke duisternis verzonken mensch heeft verlichte oogen noodig a. om zijne ellende te zien en zijne diepste verlorenheid bewust te worden, en b. om de heerlijkheid van den Middelaar te aanschouwen. Alleen door het stralen van hemelsch licht in het geestesoog van den mensch, bestaat er mogelijkheid om de grootheid der liefde van den Heere Jezus Christus te zien en te bewonderen. En niet, alsof dan nog de volle heerlijkheid van dien Christus aanschouwd zou worden, terwijl Gods kind op aarde is, neen! het is dan nog maar ten deele, gelijk de kennis ten deele is. Nu spreekt de Apostel van de „heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende”. Hij wijst hier op het middel, waardoor die aanschouwing mogelijk is. Derhalve op aarde geene onmiddellijke aanschouwing, maar altijd middellijk. Daar mag wel steeds goed op gelet worden! Want ten allen tijden zijn daar geestdrijvers geweest en zij zijn er nog, die de middelen beschouwen als bijkomende zaken en van weinig of geen waarde. Zoo denkt Paulus er niet over en zoo denkt de gansche Bijbel er niet over.
Als Paulus hier spreekt van een „spiegel”, dan bedoelt hij er het Evangelie mede. Het Evangelie stelt den Heere Jezus Christus voor als den eenigen en waren en volkomen Middelaar, die geopenbaard heeft de heerlijkheid van het recht en de liefde des Drieëenigen God en die gekomen is op aarde om door Zijne volkomene zelfofferande te verzoenen met God en te betalen de schuld van al Zijn volk.
In dat zalig Evangelie wordt dus die Christus „als in een spiegel” aanschouwd. Deze beeldsprakige uitdrukking wil zeggen, dat de heerlijkheid van Christus bij benadering wordt gezien. Het is een zien als uit de verte van den Middelaar. Hij wordt in het Evangelie als voor de oogen geschilderd. Al de lijnen van het heerlijke beeld van den Heiland zijn met groote juistheid en nauwkeurigheid geteekend.
De volle, rijke, heerlijke Christus wordt u voorgesteld: zóó voorgesteld, dat op alle vragen van het naar Hem dorstend hart antwoord wordt gegeven. En daarom kon Paulus terecht den Corinthiërs voorhouden, dat de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwd wordt.

Maar is dat nu zóó, dat elk die heerlijkheid ziet? Natuurlijk niet! Indien een blinde geplaatst zou worden voor een der prachtigste schilderstukken, zou hij er iets van zien? Zou hij kunnen bewonderen de juistheid der lijnen, de levendigheid der voorstelling, de heerlijkheid van het geheel? Immers neen! Zoo is het ook hier. Wat zou de geestelijk blinde mensch voor heerlijkheid in Christus zien! Om haar te kunnen zien, moeten wij „met ongedekten aangezichte” voor dien spiegel geplaatst worden. Het Woord moet ontsloten worden, d.w.z.: het deksel, dat er voor den mensch op ligt, moet eerst weggenomen worden en daarenboven het deksel, dat op onzen zielsoogen ligt. Eerst als die beide voor en in ons plaats grijpen, kan de heerlijkheid van Christus bewonderd worden. Licht is er noodig. Hemelsch licht! Want het Evangelie is een hemelsche spiegel, die hemelsche dingen laat zien om den hemelschen Christus vertoont. Dat zien op zichzelf is dus reeds een gezegende weldaad. Maar er is meer. Dat zien verwekt heerlijke blijdschap in het hart van den heilbegeerigen zondaar. O, als onder het gewicht uwer zonden, in den strijd uwer ziele, bij het besef van uw schuld die Christus voor uw zielsoog komt te staan in Zijn heerlijkheid en dierbaarheid, in Zijn schuldvergevende liefde en zijn Zonde bedekkende genade, ziet! dan leeft uw hart weer op, dan schept gij nieuwen moed en strekt gij de hand des geloofs naar Hem uit.
Zalige weldaad, als onder schuldgevoel het oog op dien Christus mag gevestigd worden!

Hebt gij daar behoefte aan, lezer? Kent gij u zelven in uw doemwaardigheid en ellende? Indien ja, dan is er ook behoefte des harten om dien Christus te mogen zien in Zijn reddende genade. Dan smeekt gij om meer licht, opdat Christus’ heerlijkheid ook door u in den „spiegel” des Evangelies klaarder worde aanschouwd. En dan kunt gij ook niet rusten, voor gij dien Christus als met de hand des geloofs hebt omvat als uw Zaligmaker.
Er moet veel van dien „spiegel” gebruik gemaakt worden. Dat Evangelie is immers een schat omdat het gewaagt van de heerlijkheid van den Heere Jezus Christus. De bezitters van sierlijke voorwerpen, die groote waarde hebben, nemen vaak de moeite om ze te bekijken, opdat het oog er zich in verlustige. Moet dan niet veelmeer de groote schat van het Evangelie, waardoor de heerlijkheid van Christus aan het zielsoog vertoond wordt, dikwerf, gestadig, onophoudelijk bewonderd worden? Want dat dient tot blijdschap der zielen en tot eere van Hem, Die zich aan Zijn volk komt aan te dienen als de barmhartige Hoogepriester, die met Zijn bloed volkomenlijk voor al hunne zonden betaald heeft. Zij de heerlijkheid des Heeren steeds meer het voorwerp der aanschouwing van Gods kinderen, opdat zij in hun nood getroost, in hun strijd gesterkt, in hunne bezwaren bemoedigd en in al hun leven diep doordrongen mogen zijn van de onuitsprekelijke heerlijkheid des Heeren, welke God door Zijne genade als in een „spiegel” doet aanschouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1908

De Wekker | 4 Pagina's

„De heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1908

De Wekker | 4 Pagina's