Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een rede op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.” Spreuken 25:11.

Wat al schatten van wijsheid vindt men in het Spreukenboek als in een kort bestek bijeenverzameld. Luther getuigde: „Indien iemand godzalig wil leven, moet hij het Spreukenboek voor zijn dagelijksch huis-, of gebedenboek houden, veel daarin lezen en zijn leven spiegelen.” Er is een tijd geweest waarin het in vele Christelijke gezinnen gebruikelijk was, eenmaal daags geregeld een gedeelte uit het Spreukenboek te lezen. Men vindt in dit boek een schat van onderwijs voor allerlei stand en leeftijd, gepast voor allerlei omstandigheden des levens. Het is de „Opperste Wijsheid”, die bij monde van Koning Salomo daarin spreekt.
Methusalem was de oudste, Mozes de zachtmoedigste, Simson de sterkste en Salomo de meest wijze van alle menschen. Wat we in het Spreukenboek lezen, is geen wijsheid van menschelijken, maar van Goddelijken oorsprong.
De spreuk welke we hierboven schreven, past op ’t geheele boek, dat gelijk is aan een groote zilveren gebeelde schaal, gevuld met gouden appelen.
Dit boek behoort tot de dichterlijke boeken der Heilige Schrift. Het munt uit in schoone oostersche beeldspraak. Telkens vind men in weinig woorden de rijkste gedachten omschreven. Gedachten en zaken zóó rijk aan zin en uitgebreid in beteekenis, dat, men ingeleid in deze schatkameren, telkens zich verwonderen moet over vorm en inhoud, waarin de Schrijver zijn gedachten en zijn oordeel mededeelt. Als in zilveren schalen, als netwerk gevlochten, de gouden vruchten (oranjeappelen) werden voorgezet op een vorstelijke tafel, dan gaf natuurlijk de schoonheid der schaal nieuwe bekoorlijkheid aan de voorgezette vrucht. Niet alleen reuk en smaak, ook de oogen werden daardoor gestreeld. En hiermede vergelijkt de Spreukschrijver een rede op zijn pas gesproken. Het uitnemende woord verliest zoo niet zijn kracht, dan toch zijn aangenaamheid, als het te onpas wordt aangebracht. Men is dan gelijk aan iemand, die een kleed aflegt ten dage der koude en aan iemand die liederen zingt bij een treurig hart. Alle voornemen onder den hemel heeft zijnen tijd. Er is een tijd om te zwijgen en er is een tijd om te spreken. Maar als het tijd tot spreken is, dan is het niet hetzelfde wat en hoe men spreekt.
Een rede op zijn pas gesproken, doet ons denken niet alleen aan een woord op zijn tijd gesproken, maar tevens aan een woord, dat hoe ook aangemerkt, met recht een gepast woord kan genaamd worden. Als de Schrift spreekt in betrekking tot evangeliedienaren van tijdig en ontijdig het Woord te prediken, dan is dit hiermee volstrekt niet in strijd, om reden, dat in geen geval daarvan af te denken is de roeping om te spreken op een wijze, die aan het doel beantwoordt. En hoe zou daarvan zelfs bij den prediker des Woords sprake kunnen zijn, zoo men geen rekening hield met tijd, plaats, personen en omstandigheden. Hoe gepast was de gelijkenis van het ooilam door den profeet Nathan uitgesproken tegenover David. Hoe gepast in ’t bijzonder de woorden van den Heere Jezus tegenover Farizeën en Sadduceën, waar zij met allerlei strikvragen tot Hem kwamen. Terecht heeft men ook van de gelijkenissen van den Zaligmaker wel eens gezegd: „dat zijn gouden appelen in zilveren gebeelden schalen.”
We lezen, dat de Prediker, die in het Spreukenboek aan ’t woord is, aangename woorden zocht uit te vinden. Ook onze taal is rijk aan woorden. Een en dezelfde zaak kan op zoo onderscheiden wijze worden uitgedrukt. Hoe kan een zacht woord de grimmigheid afkeeren, terwijl met een hard woord niet zelden het kwaad erger wordt gemaakt. Een rede op zijn pas gesproken kan niet alleen schoon zijn naar den vorm, maar wat nog veel meer beteekent, zij is ook gelijk aan een touw of koord waaraan haken zijn. Zulk een rede glijdt niet af, zij grijpt aan. Men mijdt daarbij alle omwegen, men verliest zich niet in bijkomende zaken, men wordt er aanstonds bij gewaar, waar het om gaat. Men gebruikt dan geen woorden om zijn gedachten te verbergen. Zij moet, zal het wel zijn, oprecht en welgemeend zijn. Zulk een rede kan dan kort en toch krachtig, zij kan zeer ernstig en toch door oprechte liefde gekenmerkt wezen. Wat kan zulk eene rede, als zij van vermanenden of bestraffenden aard is, geweldig aangrijpen. Wat kan zij, als zij dienen moet om treurigen te troosten en neergebogenen op te richten, van een hoogst weldadigen invloed zijn. Menige spotter werd op die wijze beschaamd, menige dwalende terecht gewezen. Die een rede op zijn pas weet te spreken, is een mensch, van wien middelijkerwijs gesproken kracht uitgaat. Wanneer daarentegen het tegenovergestelde plaats heeft, is het niet te zeggen, wat schade en wat ellende door een enkel woord kan worden veroorzaakt. Wie ergens een spijker wil inslaan en, in plaats van op den spijker, daar naast slaat, loopt gevaar, niets goed te maken, maar wel veel te bederven. Wie een niet passend kleed aantrekt, maakt zichzelven bespottelijk. Wie zaaien gaat als het geen zaaitijd is, verliest het gezaaide, zonder daarmede iets te zullen winnen. Daarom zal de wijze tijd en wijze weten in acht te nemen. Is dit onderwijs voor ieder van groot belang, allereerst en allermeest voorzeker voor hen die arbeiden voor het Koninkrijk Gods.
Niet slechts de evangeliedienaar, maar ook ouderlingen en opzieners in de gemeenten, die ook geroepen worden om kranken en stervenden te bezoeken, om kinderen te onderwijzen enz. We zijn wel eens getroffen door de bijzondere aanleg en gave, die zeer eenvoudige en ongeletterde menschen bezitten in hetgeen behoort, tot het spreken van een rede op zijn pas. Menig kind gaf op later leeftijd de meest duidelijke bewijzen er van, hoe het onderwijs, soms op een Christelijke bewaarschool genoten, onder Gods zegen tot de heerlijkste vrucht was gerijpt. En de prediking des Woords, als zij niet telkens is een rede op zijn pas gesproken, wat is zij dan? Gaat het daarbij niet altijd om de eere Gods en om het heil van onsterfelijke zielen? Moet daarbij niet altijd rekening gehouden worden met de waarheid, dat we van gisteren zijn en niet weten wat we morgen zijn zullen? Moet de prediker geen rekening houden met de algemeene, maar ook met bijzondere belangen en behoeften? Zeker, als dit geschiedt en de prediker in dezen zijn hooge roeping mag bewust zijn, dan zal men aan het einde van de preek niet behoeven te vragen: wat de prediker toch heeft bedoeld, wat toch wel de inhoud der prediking is geweest. Neen, dan zegt een goede, opmerkzame en belangstellende hoorder op al dergelijke vragen: de prediker heeft een rede op zijn pas gesproken, hij heeft getracht overeenkomstig zijn heilige en gewichtige roeping gouden appelen in zilveren gebeelde schalen voor te dienen en voor te zetten. Zulk een prediker zegt dan ook niet gelijk sommigen: de vorm komt er niet op aan, als het wezen van de zaak maar goed is. Zoo hebben de profeten en de apostelen des Heeren, zoo heeft de Heere Jezus als de Leeraar aller Leeraren er nooit over gedacht.
Gods Woord is goud. Dat goud is waard om als goud en niet om als slijk behandeld te worden. Al wat uit de apotheek komt is geheel anders verpakt als wat uit den kruidenierswinkel komt. Gods heilig Woord is de geestelijke apotheek. Daarbij dient altijd bedacht te worden, dat het van zulk eene geheel eenige waarde is. Al wat daarbij naar ongevoeligheid en onverschilligheid gelijkt moet ieder Christelijk gemoed pijnlijk aandoen. Niet minder sterk is te veroordeelen de treurige gewoonte, welke men onder enkele menschen kan aantreffen, om bij alle voorkomende gelegenheden Gods Woord als scherts te gebruiken. Een Christen mag zoo iets in zijne tegenwoordigheid niet dulden. Het raakt de heiligheid des Heeren.
Er zijn predikers die meenen, dat dit een woord op zijn pas en een rede op zijn pas gesproken is, als zij, zooals men dit noemt, op de menschen gepredikt hebben. Zoo iets verwekt wel haat en vijandschap, maar leidt nimmer tot een gewenscht einde. Men behoeft het kwaad niet te verbloemen en de zonde niet te ontzien, maar het is lang niet hetzelfde, hoe men daar tegenover optreedt, ’t Is wel waar, allen hebben niet dezelfde gaven, maar men vergete daarbij niet, dat elke gave voor ontwikkeling vatbaar is. Opmerkelijk is het dat de bekwaamste menschen in den regel het meest tegen het werk opzien en de geringste gedachte omtrent zich zelven hebben. Dat is geen gemaaktheid, geen ijdel voorwendsel, maar waarheid en werkelijkheid. Hoe dieper iemand door Gods Geest wordt ingeleid in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods, hoe meer bij het gewicht zal gevoelen en de moeielijkheid zal inzien, om naar den eisch des Woords zoo gedurig te moeten optreden, om een rede op zijn pas te spreken. De beste en de uitnemendste van allen heeft ook in dezen nog maar een klein beginsel van wat volmaaktheid zou kunnen heeten. Predikers die zoo met zichzelven ingenomen en over zichzelven zoo goed voldaan zijn, zijn beklagenswaardige dienaren. Zij geven daarmee bewijs geringe mate van zelfkennis zij bezitten.
Tegenovergesteld zijn er ook menschen, die zeer vatbaar zijn voor moedeloosheid. Men ziet zooveel grootheid in het werk, men acht de eischen daartoe zoo hoog, terwijl men zich zelven zoo door en door onbekwaam gevoelt. Bij iedere predikatie en elke gelegenheid, waarbij men als de man van het woord moet optreden, oordeelt men zich geroepen te zijn om een rede op zijn pas te spreken, en dat wel in den hoogsten zin van het woord, nl. als de verantwoordelijke persoon voor God. Onder Gods toelating weet Satan daar gebruik van te maken, om, ware het mogelijk, zoodanigen tot staking van het werk te bewegen. Daarbij mag dan betracht worden, dat de Heere weet, dat Zijne dienaren de schat dragen in een aarden vat en dat we zonder Christus niets vermogen. De Heere wil naar Zijne ondoorgrondelijke wijsheid, liefde en vrijmacht zich van zwakke en zondige menschen bedienen. Niet het begraven van uw talent in de aarde, maar het woekeren met het vele of het mindere, u geschonken, voor de eeuwigheid, zal leiden tot heerlijkheid Gods.
Toen Socrates den giftbeker ledigde, werd hij door zijn weenende vrienden beklaagd, dat hij onschuldig den dood moest ondergaan, maar hij antwoordde: „Wildet gij dan, dat ik schuldig stierf?” Welk een treffend antwoord, waarmede de man wilde zeggen, dat hij nergens minder om beklaagd wilde worden, dan omdat hij zijn lot onschuldig onderging. Die Socrates was een heiden. Maar uitnemender nog was het antwoord van een Christen, die veel, soms naar het scheen boven zijn kracht had gearbeid voor de belangen van het Koninkrijk Gods, en die op de opmerking, door een vriend gemaakt, dat hij geheel rust moest nemen, antwoordde: „Mijn Heere en Heiland heeft gearbeid gedurende Zijn gansche leven op deze aarde; — Hij heeft niet gerust voor Hij stervende aan het kruis heeft uitgeroepen: „Het is volbracht”, en daarom wensch ik niets liever dan de olie uit mijn levenslamp tot den laatsten droppel toe in Zijn dienst te verteeren.” Ten laatste: een rede op zijn pas gesproken deed menig kind zijn leven lang in de ooren klinken, wat het van de lippen van een stervenden vader of moeder had aangehoord.
Wie niet met zichzelven, maar met Gods Woord optreedt, waar en wanneer ook, die treedt op met gouden appelen. Gevoelde daarbij ieder in waarheid, hoe waardig die gouden appelen zijn om in zilveren gebeelde schalen te worden opgediend, dan zou de studie wat beter worden gewaardeerd. En wat te zeggen, zoo vroeg eens iemand, van menschen, die met geen zilveren maar met gouden schalen zich aanmelden, doch waar helaas niet dan ongenietbare vruchten op te vinden zijn? Dat is de tegenstelling van wat gouden appelen in zilveren gebeelde schalen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1908

De Wekker | 4 Pagina's

„Als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1908

De Wekker | 4 Pagina's