Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De noodzakelijkheid der Doodstraf - III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De noodzakelijkheid der Doodstraf - III

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De statistiek, zegt men, geeft aan, dat de vrees voor de doodstraf niet terughoudt van het begaan van deze misdaad, m.a.w. dat er geen noemenswaardig verschil in dezen bestaat tusschen de landen, waarin de doodstraf nog wel en waarin zij niet bestaat. Wij hebben allen eerbied voor de cijfers die de statistiek ons geeft, maar kennen er slechts een relatieve waarde aan toe. Wie de statistiek raadpleegt om te weten hoeveel Christelijke Gereformeerden er in ons vaderland gevonden worden, komt tot de ontdekking, dat volgens haar er niet minder dan ongeveer 54000 Christelijke Gereformeerden in Nederland zijn, terwijl in werkelijkheid het getal nauwelijks de helft bedragen zal. Hieruit zien wij, dat de statistiek volstrekt niet juist is en wanneer men altijd op hare gegevens zou bouwen, men wel eens tot de meest onverwachte en niet gewenschte resultaten komen kon.
De statistiek kan dit wel uitwijzen en de tegenstanders van de doodstraf kunnen daaraan wel een argument van bestrijding ontleenen, maar recht beschouwd zullen zij zelf moeten erkennen, dat de uitkomsten der statistiek eenvoudig niets zeggen om reden de maatstaf der beoordeeling ontbreekt. Daar kunnen zoo ontzaglijk veel andere factoren zijn, die daarop inwerken, en die oorzaak zijn dat het getal doodslagen vermindert of vermeerdert. Ik wijs hier maar op de drankzonde en de onzedelijkheid. Waar het gebruik van sterken drank afneemt en het volk in zijn geheel dit gaandeweg nalaat, daar moet dit ongemerkt de veiligheid en de eerbaarheid in het openbare leven ten goede komen. Want waar ligt de aanleidende oorzaak tot menigen doodslag? In de sterke drank. Waar dus het drankmisbruik toeneemt, daar moet dit noodwendig het openbare leven onveiliger en onzedelijker maken. Evenzoo is het met de onzedelijkheid. Er bestaat een nauw en onlosmakelijk verband tusschen onzedelijkheid en moord. Want waar de onzedelijkheid in het openbare leven toeneemt, daar is het gevaar voor de gemeenschap buiten het huwelijk grooter en aan dit gevaar is noodwendig een ander verbonden en wel dit, dat de vrucht, die in dezen weg van onzedelijkheid geboren wordt, eenvoudig wordt gedood, gelijk wij dit dagelijks kunnen lezen, hoe de lijkjes van pasgeborenen worden gevonden.
Ik wijs hier maar op niet meer factoren, hoewel er nog veel meer zouden te noemen zijn, die wel degelijk van invloed zijn op de statistiek van moord en doodslag.
Maar wat dit geheele argument ontzenuwt, is, dat het in zijn consequente doorvoering en toepassing tot de grootste ongerijmdheid leiden zou. De statistiek heeft uitgemaakt, zegt men, dat de vrees voor de doodstraf niet terug houdt van dit vreeselijk misdrijf, aangenomen dat dit werkelijk waar is. Bewijst dit dan nu ten voordeele van de afschaffing of ten nadeele van de toepassing? Absoluut niet, want dan zou men immers het geheele gevangeniswezen en het geheele strafrecht moeten afschaffen, daar dit blijkens de praktijk ook niet afschrikt. De inbreker wordt gestraft en niet onzacht ook, maar breekt men daarom niet in? Is daarmede de veiligheid van ons goed verzekerd? ’t Lijkt er niet na. Ondanks ze zoo zwaar gestraft worden, nemen de inbraken hand over hand toe. Maar is er nu wel iemand van gezond verstand, die zeggen zal: Het straffen helpt toch niet en die gevangenis schrikt niet af, derhalve zullen wij die inbrekers maar ongehinderd laten voortgaan. Men zou de man of vrouw die zulks verkondigde, voor krankzinnig houden. Niet anders staat het hier. Het is niet de allereerste vraag: schrikt de doodstraf af en houdt zij anderen van deze misdaad terug, want dat kan eerstens niet beoordeeld worden en tweedens zou deze redeneering er toe leiden, dat alle straffen afgeschaft werden, als niet beantwoordende aan haar doel. Maar de eerste vraag is hier: Wat eischt God? Had de Heere ons op dit punt niet duidelijk Zijn wil geopenbaard en verkeerden wij dus aangaande dit gewichtige stuk in het onzeker, dan zou het moeielijk voor ons zijn, Ja dan zou naar onze meening zelfs de overheid als Gods dienaresse het recht missen om de doodstraf op een van hare onderdanen toe te passen, want waaraan zou zij dit recht dan ontleenen? Maar nu heeft de Heere ons duidelijk in dezen Zijn wil geopenbaard, zoo duidelijk en zoo verbindend, dat het velen te duidelijk is en alles aangewend wordt om deze Goddelijke uitspraak te verzwakken. Niet dat daarmede gezegd wordt, dat de overheid haar zwaard dan maar in het bloed der misdadigers doopen moet. Dat zij verre. Het geval moet op zich zelven beoordeeld worden en wanneer men als rechter maar eenigszins gevoelt wat het zegt: in naam des Heeren gerechtigheid te moeten oefenen ook aan een doodslager, dan zullen alle dingen vooraf wel naarstig overwogen worden. Alles wat in ’t voordeel van den misdadiger kan worden aangewend, moet worden gezegd. Alle verzachtende omstandigheden, die ten zijnen voordeele pleiten, moeten in het licht gesteld. Niet op een wijze, waarop dit in onze dagen geschiedt, want dit gaat meer dan eens naar onze meening de perken der welvoegelijkheid te buiten. Wanneer een advocaat voor mannen als Vleeschenbeek en Heger tot vrijspraak van deze misdadigers concludeert wegens ontoerekenbaarheid, dan grijpt ge onwillekeurig naar uw hoofd en vraagt: hapert het bij mij of hapert het ginds, om reden gij zoo iets niet kunt verstaan. Dat is eene verdediging die onze sympathie niet heeft, maar waardoor de verdediger zich zelven in het oog van ieder weldenkend mensch verlaagt.
Ik herhaal. Alles moet worden onderzocht en alles moet aangevoerd, wat aangevoerd worden kan, en wanneer dan desondanks blijkt, dat de vreeselijke misdaad met voorbedachten rade en in koelen bloede bedreven is, dan moet in dezen het menschelijke recht in overeenstemming gebracht met het Goddelijke: Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door de menschen vergoten worden: want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt. (Gen. 9:6.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1908

De Wekker | 4 Pagina's

De noodzakelijkheid der Doodstraf - III

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1908

De Wekker | 4 Pagina's