Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte - XXVI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte - XXVI

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heilige Schrift geeft dus in zake de wording van het nieuwe leven geen onzeker geluid, maar stelt op afdoende wijze in het licht, dat de wedergeboorte niet onmiddellijk, maar middellijk door God gewerkt wordt, en dat het middel waarvan Hij zich bedient, het Woord is. De leer van eene onmiddellijke wedergeboorte, d.i. een wedergeboorte die alleen door den Heiligen Geest en zonder het Woord gewrocht wordt, vindt dus geen steun in de Heilige Schrift. Want grondregel in dezen is wat Paulus schrijft in Romeinen 10:17: „Zoo is het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.” Calvijn teekent hierbij aan: „Het is eene opmerkelijke plaats, met betrekking tot de kracht der prediking, want hij betuigt dat het geloof daaruit ontstaat. Hij heeft boven wel beleden, dat zij door zichzelven niets vermag, maar wanneer het Gode belieft te werken, zoo is zij een instrument Zijner mogendheid.” Geen andere leer vinden wij nu in onze Gereformeerde Belijdenisschriften, en daarom kan met recht in de welbekende „Vijf stellingen”, die Januari 1905 bij Kok te Kampen verschenen, gezegd worden, dat volgens de Belijdenisschriften de Heilige Geest de wedergeboorte in den tijd werkt, door middel van het Woord en wel voornamelijk door middel van het gepredikte Woord.
Bewijzen daarvoor vinden wij allereerst in onze Ned. Geloofsbelijdenis die in art. 24 handelt van de Heiligmaking des menschen en de goede werken en daar zegt: „Wij gelooven, dat dit waarachtig geloof, in den mensch gewrocht zijnde door het gehoor des Woords Gods en de werking des Heiligen Geestes hem wederbaart, en maakt tot een nieuwen mensch” enz. In art. 35 dat handelt van het Heilig Avondmaal zegt zij: Nu hebben degenen die wedergeboren zijn, in zich tweeërlei leven: het ééne lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hun eerste geboorte mede gebracht hebben, en is allen menschen gemeen; het andere is geestelijk en hemelsch, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, welke geschiedt door het Woord des Evangeliums, in de gemeenschap des lichaams van Christus” enz. In de 7e Zondag van onzen Heidelberger Catechismus wordt van het geloof gezegd: „hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt.”
In Zondag 3 wordt alleen gezegd, dat wij ganschelijk onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij dan dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden. Of deze wedergeboorte middellijk of onmiddellijk geschiedt, wordt daar niet beslist, maar in Zondag 21 wordt gezegd: „dat de Zone Gods zich eene gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt door Zijn Geest en Woord.” Dat de Geest hier het eerst genoemd wordt, is omdat de Geest hier de handelende persoon is, die zich in dit werk van het Woord als zijn instrument bedient. Nog duidelijker wordt het erkend in Zondag 25. Op de vraag toch, vanwaar het geloof komt, dat ons Christus en Zijne weldaden deelachtig maakt, is het antwoord: „Van den Heiligen Geest, die het geloof in onze harten werkt, door de verkondiging des Heiligen Evangelies” enz.
Nu wordt wel beweerd dat deze Belijdenisschriften in genoemde plaatsen handelen over de wedergeboorte in ruimeren zin, zoodat daarmede niets beslist wordt over den oorsprong en de wording van het leven zelf, maar deze bewering gaat niet op. Want wel wordt in art. 24 van de wedergeboorte in den ruimeren zin gehandeld, maar, de wedergeboorte in den engeren zin, dat is de daad der levendmaking, is daarvan niet los te maken. En daarom wordt in de aangehaalde uitspraken wel degelijk een belijdenis aangaande de daad der levendmaking afgelegd en nadrukkelijk betuigd: dat deze daad door God den Heiligen Geest op eene middellijke wijze gewrocht wordt en het middel daartoe geen ander is dan het Woord. Met recht zegt dan ook Prof. Bavinck: „dat onze oudste belijdenisschriften in de orde des heils aan de roeping eene plaats geven vóór de wedergeboorte en in het Woord Gods een genademiddel zien, niet alleen voor den wasdom, maar ook voor het ontstaan van het geestelijk leven.” (Roeping en Wedergeboorte pag. 57), In den strijd met de Remonstranten was het een van de hoofdpunten in het geding, of God den zondaar op een middellijke, dan wel op een onmiddellijke wijze uit den dood in het leven overbracht. Want de Gereformeerden hielden tegenover de Remonstranten de onwederstandelijkheid der Goddelijke genade staande en leerden, dat God rechtstreeks en onmiddellijk d.i. hier zonderdat de mensch zelf tusschen den Geest en zijn hart instond, in het hart des menschen binnendrong om hem daar te herscheppen. Zij verwierpen de leer van des menschen vrijen wil, in welken vorm of gestalte zij ook door de Remonstranten voorgedragen werd, onherroepelijk en zij waren genoegzaam in het doolhof der Armineaansche ketterij te huis om deze leer te onderkennen. Maar juist omdat zij deze leer zoo beslist verwierpen en het onwederstandelijke der Goddelijke genade handhaafden, brachten de Remonstranten de bedenking tegen de Gereformeerden in: of het dan wel aanging te leeren, dat de Heilige Geest zich in de wedergeboorte van een middel bediende. Was het niet de ongerijmdheid zelve, bij een onweerstandelijke genade of werking des Heiligen Geestes nog van een wedergeboorte door middel van het woord te spreken?
Terecht zegt Prof. Bavinck, dat wanneer onze vaderen de leer der onmiddellijke wedergeboorte in dien zin waren toegedaan geweest dat deze altijd geschiedt zonder en buiten het Woord, enkel en alleen door den Heiligen Geest, zij dan met een eenvoudig antwoord hadden kannen volstaan, zij hadden dan kunnen zeggen, dat de Remonstranten gelijk hadden, dat inderdaad de wedergeboorte als onmiddellijke vrucht van de werking des Heiligen Geest zonder en buiten het Woord plaats had; dat het Woord wel diende als middel tot geloof en bekeering, maar niet als middel voor de instorting van het allereerste beginsel des nieuwen levens. (Roeping en Wedergeboorte pag. 60).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte - XXVI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1908

De Wekker | 4 Pagina's