Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden - 1908 (XXXVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden - 1908 (XXXVII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De kunst gaat ver”, zoo hoort men nog al eens opmerken door dezen en genen. En geen wonder, want waar men nooit aan had gedacht, dat zien we door kunst en vernuft van de kinderen der menschen tot stand komen. Der uitvindingen is geen einde. Op de aarde, onder de aarde, boven de aarde, zien we de menschen hun theoriën uitwerken. Daartoe gaat men tot een ontzaglijke diepte in de aarde, waar men mijnen graaft en bronnen zoekt, waarbij telkens nieuwe schatten worden ontdekt. Men stijgt op boven de aarde met verschillende kunstgewrochten, en de menschen vliegen door het lichtruim, als of het vogelen waren. Maar hoe ver de kunst ook gaat, de natuur gaat in haar krachten en werkingen nog verder dan de kunst. Als de krachten en elementen door God in de natuur gelegd gaan werken, dan zien we op een oogenblik, onder de bijzondere regeering Gods, de grootste kunstgewrochten op een oogenblik omgekeerd en vernield. Eén watervloed, één aardbeving, één bliksemstraal, wat kan daardoor worden te weeg gebracht, We lazen dezer dagen van een afgerichten hond, die op de plaats gebracht werd, waar nog bloed was van een verslagene. Het beest ruikt en snuffelt, gaat aan den haal, en weet op vrij grooten afstand den moordenaar, dien hij op de reuk was gevolgd, te ontdekken en aan te wijzen. Daarin zien we kunst en natuur samenwerken in een afgericht dier.
Die saamwerking vindt men ook in de botanie, als door enten, oculeeren of plakken, gelijk men een derde kunstbewerking noemt, bloemen en boomen worden veredeld. Dat kan, maar altijd binnen de door den Schepper gelegde grenzen. Men kan van een appel geen peer en van een peer geen appel maken, maar wel kan men, in ’t zelfde geslacht, grove vruchten tot fijner soort veredelen. Dat zijn zoo van die dingen, die weinig worden opgemerkt, maar let men er op, met een weinig kennis van zaken toegerust, dan is er overal veel in te zien en veel uit te leeren. Toen ik als kind voor het eerst eenige platen zag, waarop onderscheiden sneeuwvlokken en schubben van onderscheidene vischsoorten waren afgebeeld, gelijk deze met den microskoop waren opgenomen, stond ik verbaasd over de onvergelijkelijke schoonheden in Gods schepping, welke door zoo weinig menschen worden gezien en gekend.
Maar wat kunst en natuur ook vermogen, genade vermag veel, oneindig veel meer. Geen kunst noch vernuft van menschen, geen natuurlijke gaven noch krachten, hoe groot en uitnemend ook, zijn in staat, om één mensch te redden van het eeuwige verderf! Dat vermag alleen de genade Gods. En nu behoeven we daarom de kunst niet te verwerpen, en we behoeven daarom niet te zeggen, gelijk sommigen zeggen; al wat natuur is, trekt me niet aan.
De kunstgave is zoowel als andere een gave Gods. Jammer maar, dat eenerzijds de kunst en de wetenschap door ’t ongeloof zoo verkeerd worden aangewend, en anderzijds, dat zoo menig Christenmensch uit onkunde alle kunst veroordeelt. En wat de natuur betreft, er zijn vele dingen in Gods schepping, waarin en waardoor ons de Heere Zijne grootheid, wijsheid, almacht en heerlijkheid openbaart. Maar door onkunde ziet en hoort men niet, dat de hemelen Gods eer en het uitspansel Zijner handenwerk verkondigen. Daarom blind te zijn voor de heerlijkheid in de openbaring van Gods genade, is al het vreeselijkste wat in een mensch als zoodanig is op te merken. Genade is voor ieder mensch als zondaar onmisbaar, zal hij getroost kunnen leven en sterven. Onder alle openbaringen Gods aan de kinderen der menschen gedaan, is de openbaring van Gods genade de allerheerlijkste. Middenpunt dier openbaring is Christus.
Gelijk de zon in Gods schepping schittert Christus in het evangelie met onvergelijkelijken glans. Zoudt ge den mensch, die het beslaan van de zon wilde loochenen, een dwaas noemen, nog veel grooter dwaas is hij, die den Christus der Schriften loochent. Zij die aanvankelijk deelgenooten zijn geworden van Gods genade, verstaan er iets van, wat een Paulus eens schreef aan de Efeziërs: Uit genade zijt gij zalig geworden. Aan al de lezers en lezeressen van mijn brieven zou ik geen grooter, geen heerlijker goed kunnen toewenschen, dan ik bij dezen doe, dat bij alle waardeering van kunst en bij alle kennis der natuur, de begeerte en behoefte zich in aller hart en leven openbare, om deelgenoot te mogen zijn of worden van de genade Gods, die niet alleen roemen leert in de hope der heerlijkheid Gods, maar zelfs in verdrukking en tegenspoed.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1908

De Wekker | 6 Pagina's

Brieven uit het Zuiden - 1908 (XXXVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1908

De Wekker | 6 Pagina's