Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankgebed na den Doop - II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankgebed na den Doop - II

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook tegen het tweede gedeelte van de dankzegging na den doop worden bezwaren ingebracht. Daarin wordt gebeden dat het gedoopte kind Christelijk en godzalig opgevoed worde en in den Heere Jezus Christus wasse en toeneme.
Wijst deze uitdrukking „wassen en toenemen” niet op eene veronderstelde wedergeboorte?
Dit tweede gedeelte pleit schijnbaar nog sterker voor de onderstelde wedergeboorte. In het eerste deel wordt nog in het algemeen gedankt voor de weldaden aan ons en onze kinderen, dat is, aan de kerk in het algemeen geschonken, doch hier wordt voor den doopeling gebeden en wel om in Christus op te wassen en toe te nemen. Veronderstelt „opwassen in den Heere Jezus Christus” dan niet geestelijk leven, met andere woorden een in-zijn in Christus? Eer wij op deze vraag een antwoord geven, doen wij vooraf nog eene andere vraag. Wat toch verzegelt God in den doop? Daarop antwoordt ons formulier: „Desgelijks, als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij bij ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil,” enz. De aanneming tot lidmaten van Christus wordt dus in den Heiligen Doop verzegeld. Is nu het gedoopte kind een deelgenoot van Gods genade, is het reeds vóór den doop wedergeboren, en wie zal ontkennen dat er reeds onder die gedoopten wedergeborenen zijn, dan is voor dezulken de doop een zegel dat zij lidmaten van Christus, dus levenden in Christus zijn, voor wie gebeden moet worden, dat zij ook in Christus opwassen en toenemen mogen.
Maar wat is de doop voor hen die bij den doop de wedergeboorte missen? Is het daar een schijndoop? Is het een, zinledig teeken, zoodat het beter ware dezulken niet te doopen, indien wij de met zekerheid als niet-wedergeborenen konden aanwijzen? In geen geval.
Ook voor hen is de doop een zegel, en wel een zegel van Gods belofte dat Hij ook hun God wil zijn, aangezien God belooft aan de kerk en haar zaad, gelijk aan Abraham in Genesis 17:7: „Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en u, en tusschen uw zaad na u, in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u.” Ook voor het zaad der kerk, dat bij den doop nog dood is in zonden en misdaden, geldt het wat onze Catechismus (antwoord 74) zegt: „dat zij in het verbond Gods en in Zijne gemeente begrepen zijn.” Het gedoopte kind, door geboorte uit leden der kerk reeds lidmaat van Christus’ gemeente, is nu in ’t openbaar als lid der gemeente van Christus door den doop opgenomen; het staat dus, al is het ook niet wedergeboren, in betrekking tot Christus’ gemeente en alzoo in zekeren zin in betrekking tot Christus zelf. Het komt Christus toe, Hij heeft een heiligen eisch op dat kind, daar het in Zijn Naam is geteekend. Het is gedoopt in den Naam van Christus, wat niet beteekent „op bevel van” of „tot belijdenis van”, maar „tot binnen den omtrek van” den Naam van Christus. In den doop wordt men in den Naam van Christus als ’t ware ingedompeld, men wordt dus in betrekking tot Christus gebracht. Zoo staat dus het gedoopte kind met Christus in betrekking. Is het wedergeboren, dan is die betrekking eene levende, eene geestelijke, eene innerlijke, doch is het gedoopte kind niet wedergeboren, dan is die betrekking tot dat in-zijn in Christus slechts verbondsgewijs, slechts uiterlijk. Evenals er een absoluut en relatief, een volkomen en betrekkelijk, een in- en uitwendig in-zijn is in de kerk en in het genadeverbond, is er ook een innerlijk en slechts een uiterlijk in-zijn in Christus. Daarom wordt bij de zinsnede in het dankgebed „en in den Heere Jezus Christus wasse en toeneme”, uitgave 1566 en 1580, op den rand er bijgevoegd: Joh. 15:5.
Wat lezen wij daar? Joh. 15:5 luidt: „Ik ben de wijnstok, en gij de ranken: die in Mij blijft en ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.” Hier is dus sprake van Christus als de wijnstok en Zijne ware discipelen als ranken, die in den wijnstok zijn, in den wijnstok blijven, en alzoo veel vrucht dragen. Doch in vers 6 wordt nog van andere ranken gesproken zijn, die ook in den wijnstok Christus zijn, doch niet in Hem blijven, geen vrucht voortbrengen, en dus buiten geworpen worden en aan het vuur ter verbranding worden overgegeven. Vers 6 toch zegt: „zoo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen, gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in ’t vuur, en zij worden verbrand.”
Tegenover het inbiijven in den wijnstok staat het buitengeworpen worden, tegenover het vruchtdragen staat het verdorven en verbrand worden.
Wordt nu in Johannes 15 een afval der heiligen geleerd? Wel neen. Er wordt gesproken van tweeërlei ranken, van een geestelijk in-zijn in Christus en een uitwendig in-zijn. Van levende leden van Christus die vruchten dragen, en van doode leden dit niet in zijn verbond blijven, maar hetzelve breken, evenals het ongeloovig Israël Zijn Verbond brak. Wordt nu gebeden dat het gedoopte kind „in Christus wasse en toeneme”, dan wordt daarmede niet bedoeld eene veronderstelde wedergeboorte, maar een inblijven in het Verbond.
De uitdrukking „wassen en toenemen” moet ook beantwoord worden in verband met het voorafgaande: „Wij bidden u door denzelven Uwen lieven Zoon, dat gij dit (gedoopte) kind met Uwen Heiligen Geest altijd wilt regeeren, opdat het Christelijk en godzalig opgevoed worde en in den Heere Jezus Christus wasse en toeneme”. De bede wil zeggen: Laat de opvoeding van het kind door de leiding en regering Uwes Geestes zoodanig zijn, dat het straks niet Uw Verbond verbreke en de wereld diene, maar als vrucht der godzalige opvoeding door Uw Geest vruchten voortbrengen, m.a.w. laat de godvruchtige opvoeding aan de rank ten koste gelegd zóó gezegend worden, dat niet de rank verdorre en het verbond breke, maar toeneme door een geloovig omhelzen van de belofte des Verbonds en de vruchten daarvan openbare.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1908

De Wekker | 6 Pagina's

Dankgebed na den Doop - II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1908

De Wekker | 6 Pagina's