Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankgebed na den Doop - III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankgebed na den Doop - III

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten slotte rest ons nog de beantwoording van de vraag: Hoe hebben wij het laatste gedeelte van het dankgebed te verstaan: „opdat het uwe Vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Gij hem en ons allen bewezen hebt, moge bekennen, en in alle gerechtigheid, onder onzen eenigen Leeraar, Koning en Hoogepriester, Jezus Christus leve, en vromelijk tegen de zonde, den duivel en zijn gansche rijk strijden en overwinnen moge, om U en Uwen Zoon Jezus Christus, mitsgaders den Heiligen Geest, den eenigen en waarachtigen God eeuwiglijk te loven en te prijzen.” In deze woorden wordt eene zeer sterke uitspraak gedaan.
Niet alleen hem, dat is, dit gedoopte kind, maar ons allen heeft God Zijne vaderlijke goedheid en barmhartigheid bewezen. Daarom wordt gebeden dat het kind, thans gedoopt, die weldaden moge bekennen. Welke vaderlijke goedheid en barmhartigheid mag dit zijn? Wordt daarmede bedoeld de algemeene goedheid en barmhartigheid, welke God aan al Zijne schepselen bewijst, waarvan Ps. 145:9 zegt: „De Heere is aan allen goed, en Zijne barmhartigheden zijn over al Zijne werken”? Immers neen. Uitdrukkelijk wordt hier gesproken van vaderlijke goedheid en barmhartigheid. De algemeene barmhartigheid bewijst God als Schepper en niet als Vader. Nergens wordt in de Schrift God als Schepper ook Vader van alle menschen genoemd.
Maar wordt dan onder de vaderlijke goedheid en barmhartigheid die genade verstaan, welke de Heere alleen zijnen uitverkorenen bewijst? Dat de Heere hen inwendig roept, wederbaart, rechtvaardigt en op den weg der heiligmaking doet wandelen, vloeit voort uit Vaderlijke barmhartigheid in Christus. Die genadeweldaden kunnen hier echter evenmin bedoeld zijn. Niet alleen toch van dit gedoopte kind, maar van ons allen, van de geheele gemeente, wordt gezegd dat God die Vaderlijke goedheid aan haar bewezen heeft. Schrift en ervaring beide leeren ons dat de gemeente in haar geheel die weldaad echter niet bezit. Het is niet alles Israël wat Israël genaamd wordt. In de gemeente zijn hycoprieten onder de ware geloovigen vermengd. Velen hebben een gedaante van godzaligheid, doch ze missen de kracht derzelve. En hoe zou van het pas gedoopte kind kunnen gezegd worden dat God die genade er aan heeft verheerlijkt? Wie kan zeggen dat het een uitverkorene is? En al is het een uitverkorene, dan is het nog niet zeker dat het Gods genade reeds bezit, daar het ook eerst op lateren leeftijd begenadigd kan worden. En nu wordt hier niet ondersteld, maar duidelijk uitgesproken, dat God die goedheid aan ons allen bewezen heeft. Hier kan dus niet zijn bedoeld de innerlijke genade der wedergeboorte, der instorting van de hebbelijkheid des geloofs, evenmin als de algemeene goedheid Gods, aan alle schepselen bewezen.
Is er dan ook nog een derde geval mogelijk? Bewijst God aan Zijne kerk eene vaderlijke barmhartigheid en goedheid, die meerder is dan de algemeene, en toch niet is die persoonlijke genade in het hart der uitverkorenen uitgestort? Om die vraag te beantwoorden, richten wij eerst een blik op het heidendom. De heidenen deelden in de algemeene goedheid, want God doet zijne zon ook over hen opgaan en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Maar Israël bezat meer. De goedheid en barmhartigheid aan hen betoond beschrijft ons Apostel Paulus in Romeinen 9:4 aldus: „welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de dienst van God en de beloftenissen”
Dit wil nu niet zeggen dat heel Israël als gemeente, als volk, wedergeboren was. In Rom. 9:6 zegt de Apostel ons het tegendeel: „want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn.” Over ’t geheel bestond Israël als massa uit „kinderen des vleesches,” maar te midden van het vleeschelijk zaad was er een geestelijk zaad, en die daartoe behoorden, waren kinderen der beloftenis. Zij hadden dus wel allen de beloftenissen, maar slechts een deel was het zaad der beloftenis. Aan de geheele Oud-Testamentische gemeente zijn de weldaden toegezegd in Rom. 9:4 genoemd, God zegt hun God te zijn, Hij noemt ze Zijn volk en Zijne kinderen uit kracht van het genadeverbond, hoewel alleen diegenen, die door het geloof de beloftenissen omhelzen, in waarheid zijne kinderen zijn.
Onder de Nieuwe Bedeeling zijn de weldaden niet minder. Ook aan de kerk des Nieuwen Verbonds zegt God Zijne Verbondsweldaden toe. En is dat nu niet Zijne vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Hij aan de geheele gemeente bewezen heeft? God noemt zich krachtens die verbondsweldaden zelfs Vader van Israël als volk, (Maleachi 1:6) en Israël als Bondsvolk noemt Hij: „Mijn zoon, mijn eerstgeborene.” Exod. 4:22.
De vaderlijke goedheid aan den doopeling en de geheele gemeente bewezen, bestaat dus in de verzegeling van de verbondsbelofte in den doop. God heeft in den doop een zegel gehecht aan Zijne belofte, dat Hij de God van Zijn volk en hun zaad wil zijn. Mocht nu de opvoeding van het kind zóó gezegend worden, dat het die vaderlijke goedheid bekennen moge. Wat dit wil zeggen: het bekennen van die goedheid en barmhartigheid, willen wij in het volgende stuk bespreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Dankgebed na den Doop - III

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1908

De Wekker | 4 Pagina's