Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rijk worden door armoede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rijk worden door armoede

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden.” 2 Cor. 8:9.

Paulus roemt de liefdadigheid der Macedonische Christenen, „want” zegt hij, „zij zijn naar vermogen, ja boven vermogen gewillig geweest.” Hunne liefde was inderdaad én voor die van Corinthe, én voor andere gemeenten, voorbeeldig geweest. En waar de apostel ook van de gemeente te Corinthe eene Christelijke handreiking vraagde voor de arme geloovigen te Jeruzalem, was hij vol vertrouwen, dat men ook in Corinthe zijne verwachting als zoodanig niet zou beschamen. Die verwachting grondt zich hierop, dat de gemeente kennis draagt van de genade van den Heere Jezus Christus, genade hierin geopenbaard, dat Hij om hunnentwil is arm geworden, daar Hij rijk was. Bekend gemaakt met het evangelie, dat zij hadden aangenomen, wisten zij, dat de Zone Gods is geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Ja zij, wisten, dat Zijn Naam is Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Om dat te kunnen doen, moet Christus de menschelijke natuur aannemen, den broederen in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde. De alles te boven gaande vernedering hieraan verbonden, omschrijft de apostel met het woord „arm worden”. Hij, Christus namelijk, is arm geworden. Hij werd arm, daar Hij rijk was. Niet gelijk menschen soms arm worden, die ook rijk geweest zijn en ondanks zichzelven, hoe dan ook, tot armoede komen. Christus rijkdom, waar de apostel op zinspeelt, was van geheel anderen aard, dan wat menschen gewoonlijk door rijkdom verstaan, als zij daarbij denken aan aardsche goederen, die alle vergankelijk zijn. Christus bezat vóór Zijne mensch-wording eene heerlijkheid als de heerlijkheid des Vaders. Deze heerlijkheid was van geheel Goddelijken aard. Eéns-wezens met den Vader en den Heiligen Geest. God uit God en Licht uit Licht. Naar Zijne goddelijke natuur is Hij het eeuwige, het ongeschapen Woord Gods, van Wien Johannes getuigt: „Het Woord is vleesch geworden, en heelt onder ons gewoond.” Vrijwillig nam Hij in de volheid des tijds de menschelijke natuur aan. Dit was niet alleen een daad van des Vaders wil, maar ook een daad van Zijn eigen wil. Daarom lezen we niet alleen, dat Christus van den Vader gegeven is, maar ook, dat Hij zichzelven heeft gegeven tot eene verzoening voor onze zonden. De diepe vernedering van Christus, men versta dit wél, zij is geen lot slechts, maar daad Zijner ondoorgrondelijke liefde, en dat om „uwentwil”, uit loutere genade. Elders noemt Paulus de vernedering „ontlediging”, wat in onze taal is overgezet met het woord vernietiging. Filipp. 2:7 lezen we: „Hij heeft zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende.” Dit zegt met andere woorden, dat Christus vrijwillig den glans Zijner goddelijke majesteit voor een wijle tijds heeft afgelegd. Wat dit inhoudt, is zoo diep, het zegt zooveel en het is van zulk een omvang, dat de mensch als nietig sterveling daarvan geen duizendste gedeelte kan vatten. Als rijke menschen hun schatten verloren hebben, als aardsche vorsten van hunne troonen zijn gestooten en arm worden, slaat ieder, die het hoort, de handen in één, men kan er niet over uitgedacht komen, wat dit zijn moet, zoo iets te moeten doorleven. Toch zijn er voorbeelden genoeg van. Maar wat dit was voor Gods Eeniggeboren Zoon, om uit den hemel der heerlijkheid af te dalen en in de gestalte van een nederigen dienstknecht op deze aarde te gaan verkeeren, aan allerlei smaad en hoon van menschen onderworpen, om ten laatste den van God vervloekten kruisdood te sterven, dat gaat het verstand van menschen en engelen ver te boven. Men kan in den geest staan voor die kribbe te Bethlehem en daar vol bewondering staren op dat Kindeke, dat in nederige windselen gewonden ligt; men kan in het licht der gewijde historie den Man van smarten volgen op Zijn lijdensweg; men kan zich verplaatsen onder de toeschouwers van hetgeen op Golgotha is geschied, waar geweldige mokerslagen de helsche nagelen drijven door die gezegende handen en voeten, maar, al meent ge dan veel te zien en veel gewaar te worden, te doorgronden is het niet, wat dit enkele woord inhoudt, waarin we lezen, dat Hij, die rijk was, arm is geworden. En dat wordt nog te zinrijker, als we daar bij indenken, wat het inhoudt, als daar bij staat, dat is geschiedt om uwentwil, en dat wel, opdat zij die arm waren, door zijne, dat is door Christus’ armoede, zouden rijk worden. Daarmee heeft Paulus niet alle menschen hoofd voor hoofd op het oog, alsof alle kinderen van Adam, over wie in Adam hun verbondshoofd het doodvonnis is uitgesproken, nu door Christus van dat vloek-vonnis verlost, het eeuwige leven zouden deelachtig worden. Zulk een leer van algemeene genade en algemeene verzoening is geen leer der Heilige Schrift. Dat zijn ketterijen, uitgevonden door menschen, die een verdorven verstand hebben.
Tot de geloovigen te Corinthe spreekt Paulus. Christus maakt Zijn volk, maar ook alleen Zijn volk zalig. Alleen, die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
Maar de geloovigen zijn van nature ook kinderen van Adam, gelijk alle anderen. Zij hebben ook in Adam Gods verbond overtreden en daardoor zichzelven van al de heerlijkheid beroofd, waarmede God den mensch oorspronkelijk had geschapen. Aldus in hun verbondshoofd aangemerkt, zijn zij arm. Door de zonde verloor de mensch Gods beeld. Van kroondrager werd hij een doemeling. Verdorven door de zonde en onmachtig tot eenig geestelijk goed, onder de zonde, in zichzelven aangemerkt, een verloren zondaar.
Maar naar den eeuwigen Raad Gods treedt Christus als Borg en Middelaar op voor al Gods uitverkorenen. Hij daalt af in de armoede van zondaren, Hij komt tabernakelen onder zondige menschenkinderen. In de armoede Zijner diepe vernedering zal Hij den vloek der zonde op zich laden, Hij zal de zonden Zijns volks in Zijn gezegend lichaam dragen op het hout. Door dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid voldoet Hij aan al de eischen der Goddelijke Wet en verwerft alzoo een eeuwige gerechtigheid, welke den geloovigen geschonken en toegerekend, hen vrij maakt voor God.
Vrij van de straf der zonde, om daarenboven den Zijnen recht te schenken tot het eeuwige leven. De rijkdom welke de geloovigen op die wijze deelachtig worden, begint in dit leven en zal volmaakt worden hiernamaals. Waarin die rijkdom bestaat en hoeveel dit omvat, wordt ons in de H. S. geleerd. In des Christens geloofsbelijdenis wordt dit in weinige, maar kernachtige woorden omschreven, waar gezegd wordt, als antwoord op de vraag: wat de bate zijns geloofs is: „dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens.”
Wat in die weinige woorden wordt uitgedrukt, is rijk genoeg van inhoud, om er een groot foliant mee te vullen. Daarin ziet ge dan de ontsluiering van Gods ondoorgrondelijk welbehagen; de openbaring van Zijn van eeuwigheid genomen besluit; de verborgenheid der godzaligheid; in één woord: al de wonderen van Gods genade, waarvan de Zon der gerechtigheid als met gouden en schitterende stralen ons de heerlijkheid aanschouwen doet. En al wat we in dit leven daarvan zien, is nog maar zien als door een spiegel in een duistere rede. Hier kennen we slechts ten deele. Eerst aan gindsche zijde van van het graf zullen we kennen, gelijk ook wij gekend zijn. Daar zijn geen nevelen en geen duisternissen meer. Daar zijn geen zonden meer, die gedurig als zwarte wolken ons vergezicht belemmeren. Daar zijn de verlosten door Jezus’ bloed het oord van jammeren, een wereld vol zuchten en geween ontvloden.
Daar is het Vaderhuis, waar al Gods kinderen vergaderd worden en waar ze de heerlijkheid Gods met ongedekten aangezichte zullen aanschouwen. Wat zegt het daarom veel, als Paulus als apostel van den Heere Jezus Christus tot de gemeente zegt en daarmee aan alle geloovigen herinnert: „Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus”. Met die wetenschap is geen andere, wat baar waarde betreft, te vergelijken. Wat is daarmee vergeleken al de wetenschap der Grieken en der Romeinen! De wetenschap hier door Paulus bedoeld is dan ook geen wetenschap uit den mensch. Het is de openbaring der genade Gods. Of gelijk de apostel het op een andere plaats zegt: de zaligmakende genade Gods, welke in en door het evangelie ons verschenen is. „Een Licht zoo groot zoo schoon, gedaald van ’s hemelsch troon, straalt volk bij volk in d’ oogen.” Zoo mag daarvan worden getuigd. Van die wetenschap waren de Corinthiers te voren verstoken, toen zij nog in de duisternis van het heidendom leefden. Die gunst was hun te beurt gevallen, waaraan ze thans hun heil- en geluksstaat aan dankten. Want waar het geloof uit het gehoor en het gehoor door Gods Woord is, moest voor alle dingen het woord des evangelies hen bereiken en tot hen doordringen, zouden zij kunnen gelooven. Hun wetenschap in dezen was geloofswetenschap. Derhalve niet maar slechts een historische kennis van de waarheid zonder meer. O neen. Wetenschap, welke haren bezitters het leven geeft. Dat is, om het zoo kort mogelijk te omschrijven, de wetenschap des geloofs.
Op de vraag ten laatste, waarom en waartoe de apostel hier op deze genade van den Heere Jezus wijst, toont het verband, waarin dit voorkomt, aan, dat Paulus dit als drangrede gebruikt, ten einde de gemeente te Corinthe tot milde handreiking op te wekken ten behoeve van de armen te Jeruzalem.
Krachtiger drangrede tot dit doel was nooit te bedenken. Ziende op Hem, die voor Zijne Gemeente, die Hij kocht met Zijn bloed, zich heeft overgegeven tot in den dood, ja tot in den dood des kruises, zal het een discipel en een discipelin van Christus niet zwaar, niet moeielijk vallen, om ieder van het zijne iets af te zonderen om de ingewanden der heiligen te verkwikken. Alles wat begrepen wordt onder arbeid der liefde, moet, zal het wel zijn, uit het beginsel der ware, der Christelijke liefde voortkomen. Wat we dan doen, dat doen we niet om van de menschen gezien te worden. Bedenkt men daarbij, wat de Heere heeft gezegd: „Zoo wie een’ van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk eenen beker koud waters, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen,” dan mag men het zich een weldaad rekenen, daartoe verwaardigd te worden. Dan kan de weduwe in den tempel haar penningske offeren en dan kan een Maria haar narduskruik uitstorten op Jezus’ hoofd. Wien veel vergeven is, die heeft veel lief. Wie in de genade van den Heere Jezus Christus mag deelen, zal niet karig zijn, als de behoefte van broeders en zusters iets van ons vraagt. Menschen, die Christenen heeten, en óf in ’t geheel niets, óf uiterst weinig voor de zaak des Heeren en voor Jezus’ arme leden over hebben, moeten in de praktijk al heel weinig verstaan van de genade van onzen Heere Jezus Christus, of dezulken lijden vreeselijk aan de kwaal van gierigheid, welke de bron is van alle kwaad. Gelukkig zij, die niet slechts met woorden, maar met daden bewijzen, dat zij weten, naar des apostels woord, wat het inhoudt, als van den Zone Gods wordt getuigd, dat Hij, die rijk was, om onzentwil is arm geworden. Dan begraaft ge niet één talent van God u gegeven in de aarde, maar bewust van uw verantwoordelijkheid, dat u als rentmeester eens rekenschap van alles zult worden afgeeischt, zal uwe bede zijn: Heere! maak Gij mij gewillig en getrouw tot alles waartoe Gij mij roept.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Rijk worden door armoede

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1909

De Wekker | 4 Pagina's