Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het reorganisatieplan van 1908 (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het reorganisatieplan van 1908 (IV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tegenover de lichtzijde staat de schaduwzijde. Van welken kant wij ook het reorganisatieplan bezien, altijd zien wij veel minder belichting dan donkere schaduwen. Onzes inziens is er dan ook tegen het reorganisatieplan zeer veel te zeggen.
Ten eerste is het houden eener Generale Synode om de drie jaren in plaats van zooals thans elk jaar geschiedt, in strijd met den wensen der voornaamste godgeleerden uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie.
Voetius, een man die bij uitnemendheid in het Gereformeerd Kerkrecht doorkneed was, betoogde reeds in zijne dagen dat eene jaarlijksche Nationale of Generale Synode eisch was voor het welzijn der kerk. Wellicht denkt iemand: Waarom heeft Voetius dan niet getracht dezen eisch in de Kerkorde van Dordrecht te laten neerschrijven, daar bij toch ook als afgevaardigde de Synode van 1618/19 bijwoonde? De Kerkorde van Dordrecht bepaalt toch in art. 50 dat de Synode om de 3 jaar zal saamkomen. Wij moeten echter niet uit het oog verliezen, dat de kerkelijke personen in dien tijd gebonden waren aan de toestemming der overheid. Van af 1586 tot 1618, dus gedurende 32 jaren, was er geen generale Synode geweest, en het had heel wat moeite gekocht eer die van Dordrecht toegestaan werd door de Overheid, zoodat Voetius al blijde was wanneer om de drie jaren de Generale Synode saamkwam, al was zijn ideaal eene jaarlijksche.
Ook Koelman, in zijn degelijk werk „Het ambt en de plichten der ouderlingen en diakenen,” schrijft op bladzijde 275, kapittel 20, het volgende: „De Algemeene of Nationale Synoden dienden meenigmaal gehouden te worden; het ware te wenschen, dat zij alle jaren in elke natie gehouden werden; zoo is dat onderhouden geweest, en wordt nog onderhouden (ten ware de koning het verhinderde) in Schotland, alwaar zij boven de provinciale Synoden, ook jaarlijks eene algemeene Vergadering hebben; zoo placht het ook te wezen in Frankrijk, in Hongarijen en in Fransylvaniën. Doch indien zij, wegens eenige zwarigheden, jaarlijks niet kunnen gehouden worden, zoo was het noodig, dat zij immers alle twee jaren, of ten minste alle drie jaren gehouden werden, gelijk dat in onze kerkeordening staat, art. 50, alwaar beschreven staat, hoe zij moeten bijeengeroepen worden. Doch wegens de onwilligheid der Overheden in Nederland is er weinig hoop van alle drie jaren eene Nat. Synode te hebben, het zijn nu (Koelman gaf zijn werk in 1694 uit) meer dan 70 jaren geleden, dat wij de laatste hadden.”
Koelman wilde dus ook eene jaarlijksche Algem. Synode, en berustte alleen in de driejaarlijksche van art. 50 Dordsche kerkorde, omdat de Overheid er toch niet in bewilligen zou, daar zij na 1619 zelfs de driejaarlijksche verhinderde. Voetius zeide dan ook met het oog op die tegenkanting van de zijde der Overheid: „dat de bijeenroeping van eene Nationale Synode bij ons is, gelijk der Joden Elias, dien zij tevergeefs wachten, gebruikende in donkere en twijfelachtige dingen dat gemeene woord: Elias zal komen.”
Wat dus voorname Gereformeerde godgeleerden niet konden krijgen wegens tegenstand van de Overheid, hoezeer zij het ook wenschelijk en nuttig oordeelden, n.l. eene jaarlijksche algemeene Synode zullen wij, als van de overheidsbemoeiing vrije kerk, nu maar in eens los laten? Het is ons als hoorden wij Voetius en Koelman als uit hun graf ons toeroepen: „Houdt dat gij hebt, kleine Christelijke Gereformeerde Kerk in ons dierbaar Vaderland en laat u nimmer ontnemen dat groote voorrecht om jaarlijks in algemeene synode de belangen uwer gemeenten te behartigen. Wanneer gij eens de drie jaarlijksche synode invoert, dan is voortaan de jaarlijksche synode ook voor u „gelijk der Joden Elias,” dien gij tevergeefs terugverwacht.”
Zelfs in de oogen van Dr. Kuyper Sr. is de Christ. Geref. Kerk met hare jaarlijksche synode de „Gereformeerde kerken” vooruit, zooals blijkt uit hetgeen de Heraut eenmaal verklaarde: „Toch mag gezegd dat bijna zonder uitzondering alle vrije kerken, thans het eenjarig stelsel volgen en telken jare samenkomen, terwijl zelfs de Volkskerken, gelijk ook de synodale ten onzent, de noodzakelijkheid hiervan hebben ingezien. Wij in onze kerken (Dr. K. bedoelt hiermede de „Geref. kerken”) maken feitelijk een antieke exceptie, niet in principieelen, maar in bedenkelijk concreten zin, want in beginsel, dat leerde Voetius ons, is de eenjarige synode onzerzijds reeds in de 17de eeuw ais eisch erkend.” — Volgens Dr. Kuyper gaan wij dus eene „antieke exceptie” vormen, als wij weer naar art, 50 Dordsche kerkorde eene driejaarlijksche synode invoeren. In de „Geref. kerken” zou Dr. K. zelfs die „antieke exceptie” gaarne zien afgeschaft en in eene eenjarige synode zien herschapen. Zal onze synode dan in 1909 die „antiquiteit” invoeren in ruil voor eene organisatie die beter het wezen eener Gereformeerde synode te aanschouwen geeft?

's-Gr. ('s-Gravenhage) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Het reorganisatieplan van 1908 (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1909

De Wekker | 4 Pagina's