Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het reorganisatieplan van 1908 (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het reorganisatieplan van 1908 (VI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Notulen onzer laatstgehouden synode wordt als aanbeveling van het reorganisatieplan gewezen op de vaderen der scheiding, die „reeds in 1843 particuliere synodes invoerden.” Of dit beroep op de historie nu wel tot aanbeveling kan strekken, valt, met het oog op hetgeen wij de laatste maal schreven over de verwijdering tusschen de verschillende provincien, sterk te betwijfelen. Veeleer moest juist dat voorbeeld der vaderen ons tot voorzichtigheid manen om geen reorganisatie in te voeren, welke tot verwijdering kan aanleiding geven.
Doch het beroep op „onze vaderen” is slechts geldig voor een gedeelte der kerk. Behalve de Christel. Afgescheidene Kerk was er ook eene Gereformeerde Kerk onder het kruis, welke kerken in 1889 vereenigd zijn tot ééne Christelijke Gereformeerde Kerk. En hoe deden nu „onze vaderen” uit de kruisgemeenten? Waren die ook „niet zoo traag, zoo aarzelend” als wij? Integendeel, zij hebben nimmer provinciale synoden ingevoerd, gedurende de jaren van hun bestaan. In 1838 toch ontstonden de Geref. gemeenten onder het kruis en eerst in 1888, dus dertig jaren na het ontstaan dier Kerk, besloot de algemeene synodale vergadering, gehouden te Haarlem op 9 en 10 Juni, „om voortaan de jaarlijksche synodale vergadering samen te stellen uit vier afgevaardigden van elke classis,” Van 1839 tot 1868 werd eene jaarlijksche synode gehouden, tot welke synode elke gemeente één of twee afgevaardigden zond. Wel werd de kerk in classes verdeeld, die van tijd tot tijd saamkwamen, doch uitdrukkelijk werd bepaald dat iedere gemeente ter synode zou afvaardigen. Een enkele maal kwam ook bij deze broeders de vraag ter sprake om slechts eene driejaarlijksche algemeene synode te honden en wel in 1856. De synode bepaalde toen (zie art. 20 van de acta): „Wordt besloten dat de eerstkomende Algemeene Vergadering zal gehouden worden te Dordrecht en wel in de maand Augustus 1859.” Het voorstel tot het houden van synode om de drie jaren werd dus aangenomen, doch. . . nimmer uitgevoerd. De nood der Kerk eischte eene jaarlijksche synode. Reeds in 1857 kwam de synode weer saam.
Wat toch was er geschied? Op de synode van 1856 was eene commissie benoemd om de zaken nader te onderzoeken, welke in de Haagsche gemeente hadden plaats gegrepen, In die gemeente waren twee kerkeraadsleden geschorst en afgesneden. De commissie in 1858 benoemd, kon de. zaak in den Haag niet ten einde brengen en zoo werd reeds in 1857 weer eene synode noodig. Deze synode van 1857 kwam dan ook terug van den stap in 1856 gedaan en bepaalde:
„Daar er op de laatste Algemeene Synode te Zwartsluis 29 en 30 Juli 1856 besloten was, voortaan de Algemeene Vergadering om de drie jaar te houden en wel in Augustus 1859 te Dordrecht, zoo werden daartegen bezwaren geopperd, en wel dat het verkieselijker was, dat zulks zoolang de kerk niet verder uitbreidde, beter was dezelve elk jaar te houden, nu werd dan besloten, vooreerst zulks te doen, en dat dan de volgende Vergadering zal gehouden worden te Dordrecht in 1858.”
Zal ook onze aanstaande synode dergelijk besluit nemen? Of zal wellicht de nood der Kerk eerst tot inzicht moeten brengen dat de jaarlijksche synode niet had moeten worden losgelaten?
De kruisgemeenten hebben dan ook verder bij de jaarlijksche synoden volhard, en zij voorkwamen daardoor vele moeilijkheden of konden intijds bezwaren wegnemen, waar zij alreede waren ontstaan. Dit pleit dunkt ons wel, ziende op de scheuringen van sommige provinciën van de Christelijke Afgescheiden Kerk, voor eene jaarlijksche synode.
Vóór het behoud der tegenwoordige regeling is dus veel te zeggen. Allerlei in de gemeenten voorkomende moeilijkheden zullen veel spoediger beëindigd worden, terwijl er ook veel meer contrôle op ingeslopen of insluipende misbruiken zal zijn.
Ons vierde bezwaar tegen de reorganisatie van 1908, hangt met het derde nauw saam, In een driejarig tijdsverloop zullen de zaken die anders jaarlijks worden afgedaan, zich natuurlijk tot geen klein aantal ophoopen. Gevolg hiervan zal zijn, dat òf de synode geruimen tijd zal moeten vergaderen òf dat zaken die een nauwkeurig onderzoek vereischen, veel te veel in overhaasting zullen worden afgedaan. Reeds op de jaarlijksche synode blijkt het dat er vele zaken zijn af te doen, welke het algemeen belang der kerk raken, doch hoezeer moet dat niet toenemen, wanneer de algemeene belangen slechts om de drie jaar ter sprake komen.
Doch wij hebben nog andere bezwaren, welke wij in een volgend nummer van dit blad wenschen te bespreken.

's-Gr. ('s-Gravenhage) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Het reorganisatieplan van 1908 (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1909

De Wekker | 4 Pagina's