Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus de Heere de Eerste en de Laatste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus de Heere de Eerste en de Laatste

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste, en die leef en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.” Openb. v. Joh. 1:17, 18.

„De openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft, om Zijnen dienstknechten te toonen de dingen, die haast geschieden moeten, en die hij door Zijnen engel gezonden, en Zijnen dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft.” Met deze woorden wordt aan het begin van dit bijbelboek de oorsprong en inhoud van deze „openbaring” aan Johannes vermeld.
Om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus gebannen naar het eenzame eiland Patmos in de Egeische zee, was Johannes in den geest op den dag des Heeren en hoorde hij met een groote stem, als van eene bazuin, hem voorschrijven den last des Heeren, dien hij als des Heeren apostel te volbrengen had. Daarbij zag hij eenen, den Zoon des menschen gelijk, in een gedaante, zoo wondervol, zoo schitterend, zoo vol majesteit, dat Johannes als dood nederviel aan Zijne voeten. Maar neen, niet om te verschrikken, maar om te onderwijzen en te vertroosten is Christus de Heere in heerlijkheid hem verschenen. Zijne rechterhand op hem leggende, zeide de Heere: Vrees niet, Ik ben de Eerste en de Laatste, en die leef en Ik ben dood geweest, en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen.
Nu kan er bij Johannes geen twijfel meer bestaan, maar hij is volkomen zeker, dat het de Heere, dat het de verheerlijkte Christus is, die hem is verschenen. Deelend in deze openbaring Zijner heerlijkheid, moest dit eene bijzondere bemoediging en vertroosting zijn voor den geliefden apostel des Heeren, die nu wel verstooten was uit de menschen en verlaten was door de menschen, maar die niet verstooten noch verlaten was van Zijn Heere en Heiland.
Met die woorden: Ik ben de Eerste en de Laatste, met welke Jehovah bij Jesaja tot driemalen toe Zijne eeuwige en éénige Majesteit uitspreekt, geeft Christus Zijne absolute Godheid te kennen. Nóg duidelijker dan toen Hij den Joden verkondigde: „éér Abraham was, ben Ik.” Hij is dat eeuwige Woord, van hetwelk Johannes getuigt, dat het bij God was en God was, en dat in dal Woord het leven en het leven het licht der menschen was. Dit was voor Johannes genoeg om alle vrees te laten varen en zich volkomen verzekerd te houden, dat hij, Johannes namelijk, niet voor den Heere verborgen was. Neen, in al zijn verlatenheid, in al zijn nooden ziet en kent hem de Heere, die het aan Zijnen zoo zeer geliefden apostel herinnert: „Ik ben dood geweest.” Toen scheen het wel verloren met de zaak, de leer en den Persoon des Meestes, maar door Zijne opstanding uit de dooden werd het tegenovergestelde bewezen. Jezus is wel dood geweest, Hij heeft wel al de verschrikkingen des doods gesmaakt, maar Hij is niet dood gebleven. Hij, die dood was, is weder levend geworden. Hij is ten derden dage triomfantelijk opgestaan en nu leeft Hij tot in alle eeuwigheid. Ja Hij leeft als de Overwinnaar van dood en graf. De Vorst des levens, die de Bron des levens is, was dood. Zijn dood lichaam heeft gelegen in het graf van Jozef. Toen heeft de liefde geweend en de hope gewankeld en voor het geloof der Zijnen scheen het alsof de Zon voor altijd ondergegaan en een eeuwige nacht was aangebroken. Immers, zij hoopten, dat Hij het was, die Israël verlossen zoude. Maar neen, Gods beloftenissen kunnen nimmer haar vervulling missen. Op een donkeren nacht volgde weldra een blijde, een heerlijk lichtende morgen. Lieve discipelinnen, vroeg in den morgen naar het graf gegaan, hooren van engelenlippen de blijde boodschap: die Jezus, dien gijlieden zoekt, is hier niet, Hij is opgestaan. Hij heeft het graf verlaten en Hij zal zich nog heden aan de Zijnen openbaren. „Amen”, met dit woord bevestigt de verheerlijkste Immanuel aan Johannes de waarheid, dat Hij leeft, dat Hij eeuwig leeft, en dat Hij de sleutels heeft der helle en des doods.
Sleutels zijn in de Heilige Schrift het zinnebeeld van macht. Met het woord sleutels geeft de Heere aan Johannes te verstaan, dat de macht over hel en dood in Zijne hand is. Was er iets geschikt om Johannes zijne vrees te ontnemen, dan zeker was het dit. Hij, die dood geweest is en die weder levend is geworden, is de Rechter overlevenden en dooden. De Verlosser en Zaligmaker van al Gods uitverkorenen, die Hij met Zijn dierbaar bloed gekocht en die Hij alzoo tot een eigendom heeft verkregen. Hij is de goede Herder van Zijne schapen, uit Wiens hand de vijand geen enkel schaap rukken zal. Zij waren wel veroordeeld om te sterven den eeuwigen dood, maar door Hem, als Borg en Middelaar voor hen opgetreden, is hun schuld betaald, hun ongerechtigheid verzoend, het leven en de onverderfelijkheid aan ’t licht gebracht. Daarom geen reden voor Johannes om te vreezen, want als de Heere voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
De macht en de heerlijkheid, waarmede de Heere zich. hier aan Johannes openbaart, wijst aan de volstrekte machteloosheid van al de vijanden des Heeren. We zullen niet twisten over de vraag of we hier door het woord hel (Hades) het doodenrijk of de hel als de plaats der verdoemden hebben te verstaan. Hem, dien gegeven is alle macht in hemel en op aarde, is al het oordeel overgegeven. Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven. En op de vraag, wie daarmede wordt bedoeld, gaat ter verduidelijking daaraan vooraf: „Jezus Christus, die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de dooden, en de Overste der koningen der aarde. Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewasschen heeft in Zijn bloed.” Hij is bet, die met eer en heerlijkheid gekroond, de Heidenen heeft tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting. Hij is het die over dood en graf en hel heerschappij voert.
Ja Hij is het, voor Wien alle knie zal gebogen worden en van Wien de Heilige Geest getuigt bij monde van een Paulus, dat alle tong Hem zal belijden. Vrees niet, Johannes, vreest niet, bedrukte kinderen Sions, vreest niet, vervolgden, benauwden, gij allen, die om der waarheid wil lijden moet, want Christus de Heere, uw God en Koning leeft. Die met Hem lijden, zullen ook met Hem verheerlijkt worden. Hij die de sleutels heeft der bel en des doods, die heeft en houdt ook de sterren (dat zijn de gemeenten) in Zijne rechterhand. Wat zich daar ook tegen aankant en wie haar ook den oorlog verklaart, de poorten der hel zullen Zijne gemeente niet overweldigen. Zijn onbegrensde macht en heerlijkheid, die alle vijanden moet doen sidderen, is volkomen genoegzaam om Zijne zwakke discipelen te sterken, om alle oprechte belijders van moed en kracht te voorzien. Hoe gelukkig is daarom die Johannes en hoe rijk gezegend is al het volk, dat Christus als zijn Koning erkent en gehoorzaamt. Immers, wat de Heere hier aan Johannes doet en bewijst, dat wil Hij doen aan en voor al de Zijnen.
Veel zal Johannes zien en hooren in het oord zijner ballingschap. Groot en gewichtvol is de taak, hem als apostel des Heeren opgedragen, want naar luid der ongewijde historie heeft deze dienaar des Heeren tot in zeer hoogen ouderdom gearbeid in den dienst des Heeren. Daartoe was ook hem de genade Gods genoeg. De bewustheid, dat bij alles wat verandert en verdwijnt, Jezus Christus gisteren en heden in der eeuwigheid Dezelfde is, geeft telkens nieuwe moed en kracht.
Bange en donkere tijden zijn ook later voor Christus’ gemeente aangebroken, maar de geschiedenis bewijst ons, dat de Heere getrouw is, die het werk Zijner handen niet varen laat. En als we ook in deze tijden zoo ontzaglijk veel zien en hooren, dat van alle zijden Gods arm overblijfsel bedreigt, dan troost ons de openbaring van Christus’ eer en heerlijkheid. Zijn de getrouwen weinig geworden onder de menschenkinderen, neemt de afval toe, zien we overal scheiding en verdeeldheid onder het erfdeel Gods, teren velen op een algemeen geloof, bestaat het grootst gedeelte van het Christendom in vorm, wordt het alom steeds luider uitgesproken, dat bekeering genoeg is en men over wederboorte niet bekommerd behoeft te zijn, — het vaste fondament Gods staat. Gods verbond is onveranderlijk en Christus, in heerlijkheid geopenbaard, zal ten allen tijde de Sterkte en Toevlucht Zijns volks zijn. Hooren we als van alle zijden het geroep: „Hier is de Christus en daar is de Christus,” en zien we de liefde van velen verkouden, dan kan dit alles wondervol samenwerken om de oprechten en getrouwen met bekommering des gemoeds te doen vragen: wat zal nog het einde van dit alles zijn? Doch wat ook gebeure en hoe het ook ga, de heil- en troostvolle openbaring van den levenden Christus is genoeg, om niet te wanhopen aan de toekomst van de gemeente Gods. Was de macht om over hel en dood te heerschen aan menschen of aan Satan, dan was het met alle levende hoop gedaan. Nu die macht alleen aan Hem is, die de Eerste en de Laatste is, komt voor ons persoonlijk leven maar alles aan op de vraag: Gelooft ge dat? Johannes heeft hieraan niet getwijfeld. Alvorens hij de pen nederlegt, met welke hij overeenkomstig den last hem gegeven, de openbaringen op het eiland Patmos ontvangen, neerschreef, vereenigt hij zich met de bede, aan het einde van dit boek, Gods kerk op de lippen gelegd: „Kom, Heere Jezus!”
Als alles zal geschied zijn, wat in dit profetisch boek van het Nieuwe Testament geschreven is, dan zal Christus de Heere in heerlijkheid verschijnen, om als de Rechter over levenden en dooden een ieder te vergelden naar dat zijn werk op aarde geweest is, hetzij goed of hetzij kwaad. Dan wordt geen Johannes naar Patmos gebannen, dan wordt voor een Petrus geen kruis meer geplant, dan zal geen smaad en verachting van menschen het deel meer zijn van Gods oprechte volk. ’t Is opmerkelijk dat Christus na Zijne opstanding zich aan geen vijanden meer heeft geopenbaard. Alleen de vrienden en vriendinnen des Heeren hebben daarin gedeeld. Eenmaal echter zullen ook de vijanden Christus zien, want de H. S. getuigt nadrukkelijk: „alle oog zal Hem zien,” Hoe groot zal dan het onderscheid zijn tusschen rechtvaardigen en goddeloozen. Viel een Johannes als dood aan Zijne voeten, toen hij de heerlijkheid van Christus zag, wat zal het dan niet zijn voor hen, die Christus niet als Koning en als de Heere hebben erkend! In hetgeen we hier lezen van de openbaring des Heeren op Patmos ligt een profetie voor de toekomst.
Welk een ontzaglijke en onbeschrijfelijke gewaarwording zal het zijn voor al de vijanden des Heeren, als zij eenmaal den levenden Christus zullen aanschouwen! Als Hij, als de groote Overwinnaar van dood en graf, van hel en duivel, de woorden zal herhalen: „Ik ben de Eerste en de Laatste, en die leef en Ik ben dood geweest, en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid 1” Hoe zal Zijne stem dan als geweldige donderslagen, welke de aarde beven doen, alle werkers der ongerechtigheid van vrees doen beven en sidderen. Terwijl dezen dan worden verschrikt, zullen alle oprecht geloovigen, die de verschijning van Christus hebben liefgehad, heerlijker nog dan Johannes op Patmos wondervol worden verblijd en verkwikt, als die doornagelde handen en voeten, waarin de lidteekenen van de scherpe nagels zijn achtergebleven, hen zullen herinneren, voor welken duren prijs de Heere hen heeft gekocht, en zij Hem zullen erkennen als hun Verlosser en Vriend. Dan zal het ook zijn: Vreest niet! o gij mijne schapen! Vreest niet, want de helsche leeuw hadt wel gehoopt u allen te verslinden, maar Ik heb tegen hem gestreden en heb hem overwonnen.
Vreesdet gij zelf nog duizendmaal dat ge zoudt omkomen, vreest nu in eeuwigheid niet meer, want Ik heb om uwentwil den dood gesmaakt, maar nu leef ik in alle eeuwigheid, en gij, mijn volk, zult eeuwig leven met en bij Mij.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Christus de Heere de Eerste en de Laatste

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1909

De Wekker | 4 Pagina's