Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. W. te L. vraagt; Hoe moet ik Prediker 3:21 verstaan? Aldaar staat geschreven: „Wie merkt dat de adem van de kinderen der menschen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde.”
De Prediker twijfelt hier niet aan de onsterfelijkheid des menschen, alsof hij wilde zeggen: Wie weet nu eigenlijk met zekerheid te zeggen of er verschil is tusschen het sterven van een mensch of een dier. Integendeel, de onsterfelijkheid des menschen staat bij hem vast. In vers 11 van hetzelfde hoofdstuk heeft de Prediker gezegd: „ook heeft God de eeuw in hun hart gelegd,” Hij betoogde dat de mensch zich verblijden moet in de gaven Gods en het goede genieten, en dàt te mogen doen is eene genadegave des Heeren. Toch kan de mensch wel eens zich bekommeren over dingen in dit oudermaansche, die hem onverklaarbaar toeschijnen, want al is er niets beter dan zich te verblijden en goed te doen (vers 12), het is droevig, als men ziet hoeveel onrecht er geschiedt, Over dat onrecht spreekt Salomo in vers 16, namelijk dat er goddeloosheid gedaan wordt waar recht moet gezien worden, Hij zegt daarop in zijn hart: God zal rechtvaardig oordeelen (vers 17), ja ziende op den toestand der zondige menschen, God zal hen doen zien, dat zij. aan zich zelf overgelaten, den beesten gelijk zijn (vers 18). Die goddeloozen. die onrecht, plegen, zal God vernederen, zij zullen zien, dat er geen reden is, zoo. hoovaardig het recht te buigen, want wat hun lichaam betreft, gaat het hun gelijk den beesten. Immers zij sterven, zij worden als de dieren tot stof, zij worden begraven en wie merkt nu op, dat, waar zoowel het lichaam der menschen als der beesten stof wordt, er zooveel verschil is, wat den geest betreft. De zielen der menschen keeren tot God weder, zooals de Prediker in hoofdstuk 12:7 herhaalt, die der dieren, de redelooze zielen, worden te niet gedaan, doch dat is niet eens uitwendig te zien of te merken. Zoo nietig, zoo ijdel, zoo vergankelijk is nu de mensch, dat, indien wij het niet uit Gods Woord wisten, wij het niet eens bij het sterven kunnen zien, dat zijne ziel opgaat en die van het dier tot de aarde keert.
Hieruit trekt Salomo nu het besluit, dat de mensch, die straks weer stof wordt en toch niet weet wat de toekomst in haar schoot verborgen houdt, zich verblijde in het tegenwoordige en in het bescheiden deel dat God hem gegeven heeft.

's-Gr. ('s-Gravenhage) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's