Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

A. Comrie (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A. Comrie (IV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De moderaten uit Comrie’s tijd stelden de rechtvaardigmaking aldus voor: Het geloof is een voorvereischte om gerechtvaardigd te worden. Het geloof moet daarom aan de rechtvaardigmaking voorafgaan, want God rekent niemand de gerechtigheid van Christus toe zoolang hij niet gelooft. Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven, zoo staat er geschreven, dus eerst in den Zoon gelooven, Hem aannemen door het geloof en dan wordt men, uit en door, ja eigenlijk op en na dat gelooven gerechtvaardigd. Moderaten als prof. Schultens van Leiden, noemden zelfs Ds. A. van den Os van Zwolle nog rechtzinnig, hoewel hij leerde dat Paulus’ uitdrukking rechtvaardigheid van God Bom. 3:22 beteekende: „Gods genegen wil om den zondaar door Christus zalig te maken,” De rechtvaardigmaking was dus eene genegenheid in God om dien zondaar te zaligen, die dadelijk geloofde en door dat dadelijk geloof Christus aannam. Het geloof is bij deze naar het Remonstrantisme overhellende moderaten dus een werk of daad, welke de mensch doen moet om gerechtvaardigd te worden. Met recht mag hier gezegd worden: Indien het geloof een werk is, dan is het geen zalig worden uit genade meer.
Is het wonder dat Comrie tegen dit remonstrantisme toornt, en in zijn Catechismus Zondag zeven, pag. 411 uitroept: „dat men nu zoo ver verzeild is, dat men van de dadelijke werkzaamheid van het geloof tot rechtvaardigmaking begint te spreken.” Neen, zegt Comrie, „wij moeten eerst de genade des geloofs ontvangen, eer wij de daden des geloofs kunnen oefenen.” Comrie stelt dan het geloof voor als een vrucht van de inlijving in Christus en zegt „dat onze rechtvaardigmaking van de zijde Gods geschiedt door onmiddellijke, directe en voorafgaande toerekening van Christus’ Borggerechtigheid tot rechtvaardigheid, uit welke toerekening, als den eenigen Gode betamelijken grond, voortvloeit het geschenk van den Heiligen Geest, die in de inwendige en krachtdadige roeping ons Christus inlijft door inwerking van het geloof in onze harten, door hetwelk wij Christus en alle zijne weldaden aannemen en op Hem ter zaligheid betrouwen.”
Tegenover de naar het remonstrantsch gevoelen overhellende richting van zijn tijd, welke daden des geloofs eischte om gerechtvaardigd te worden, stelt Comrie de toerekening van Christus’ gerechtigheid met de daaruit voortvloeiende roeping en instorting van de genade des geloofs. Tegenover hen doet hij duidelijk uitkomen, dat God noch in wezen, noch in verstand, noch in wilsbepaling verandert, zoodat het geloof van den mensch God niet bewegen kan ter rechtvaardiging. God is in zichzelven bewogen, Hij rechtvaardigt uit vrije genade en schenkt dan de vrucht daarvan in het hart, namelijk het hebbelijk geloof, dat echter niet ledig is, maar hongert naar Christus en Hem met al Zijne weldaden aanneemt. Hoe goed ook bedoeld, Comrie stelt hier in zijn ijver tegen het remonstrantisme feitelijk eene rechtvaardiging vóór het geloof. Wel volgt volgens hem de rechtvaardiging in de vierschaar der conscientie op het ingestorte geloof dat Christus omhelst, maar do rechtvaardiging van de zijde Gods gaat aan het geloof vooraf. Overal leert de Schrift echter eene rechtvaardiging door het geloof of uit het geloof, zoodat in orde het geloof vóór de rechtvaardiging gaat, want hetgeen, waardoor iets geschiedt, is er éér dan hetgeen er door teweeg gebracht wordt.
Toch is het Comrie’s doel niet, hier eene eeuwige rechtvaardigmaking te leeren. Comrie wil er alleen op wijzen dat het geloof als werk niet vóór de rechtvaardiging kan gaan en dat de gerechtvaardigde, door het geloof Christus ingelijfd, eerst na die inlijving Hem door het geloof aanneemt en alzoo werken des geloofs gaat doen. Het geloof als daad behoort tot de heiligmaking, dus na de rechtvaardiging, Comrie was dus niet veranderd van gevoelen toen hij zijnen brief over de rechtvaardigmaking schreef. Dit blijkt duidelijk uit hetgeen hij in zijn Catechismus schrijft, als hij zegt: „De uitverkorenen in Christus Jezus, schoon door het onveranderlijk besluit van Gods eeuwige, vrijmachtige en onafhankelijke praedestinatie voor de eeuwige verdoemenis beveiligd, zoo worden zij nochtans als kinderen en nakomelingen van Adam, door de ordinaire voortteeling in zonde ontvangen en geboren; komen in de wereld onder Gods toorn en vloek; zijn ten eenenmale dood in zonde en misdaden en blijven zoo, totdat Christus zich door den Heiligen Geest met hen vereen igt en dat Hij het geloof in hunne harten werkt.”
Vóór de instorting des geloofs houdt Comrie dus de uitverkorenen geenszins voor gerechtvaardigd, maar voor kinderen des toorns. Al laat Comrie dus in orde de rechtvaardiging van de zijde Gods voorgaan aan het geloof, wat onzes inziens de Schrift niet doet, eene rechtvaardiging van eeuwigheid leert hij niet en heeft hij nimmer geleerd, hoe sterke uitdrukkingen hij soms ook bezigde, die den schijn gaven alsof hij dat gevoelen omhelsde.

's-Gr. ('s-Gravenhage) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's

A. Comrie (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's