Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voetius en Coccejus (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voetius en Coccejus (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. den B. te V zendt ons eene vraag, welker beantwoording wel eenige kolommen van ons blad vereischt. Aangezien wij echter vertrouwen dat onze lezers ook op het gebied onzer vaderlandsche kerkgeschiedenis wel eens een blik willen slaan, willen wij de ons voorgelegde vraag geenszins afwijzen. Zij luidt aldus:
„Waren Voetius en Coccejus beiden „Gereformeerde theologen? zoo niet, wilt „U ons dan beider leer te kennen geven „en tevens ook iets van hunne volgelingen zeggen?”
Voetius en Coccejus zijn theologen die elkander fel bestreden hebben en zelfs na hun dood werd de strijd voortgezet door beider volgelingen, zoodat zelfs de kerk tachtig jaren lang het tooneel van heftigen strijd was.
Voetius was een toonbeeld van geleerdheid en godzaligheid. Geboren den 3den Maart 1588 te Heusden, werd hij aldaar ook predikant in 1617. Hij was een heftig bestrijder der Remonstranten en nam ijverig deel als afvaardigde aan de beraadslagingen der synode van Dordrecht 1618 en 1619, Van hem wordt het getuigenis gegeven: „Hij was een voortreffelijk lid der Nationale Synode, scholastisch gevormd, buitengewoon scherpzinnig, ook in de Oostersche talen zeer ervaren, onvermoeid werkzaam.” In 1634 werd hij, na voor vele beroepen bedankt te hebben, benoemd tot Hoogleeraar te Utrecht, alwaar hij in 1637 ook beroepen werd tot den Dienst des Woords. Welk een man hij was blijkt, duidelijk uit de rede, waarmede hij te Utrecht het professoraat aanvaardde, namelijk „Over het nauwe verband tusschen de godzaligheid en de wetenschappen.”
Vreeze Gods en wetenschap eischte hij dan ook in den student en den leeraar. Zijne vele werken getuigen dat hij een krachtig verdediger was van de vrije genadeleer gepaard met een beoefenend godzalig leven. Hij is een der krachtigste verdedigers van de Gereformeerde leer geweest. Op 1 November 16Î6 ontsliep hij zalig in zijn Heiland.
Ook Coccejus was een geleerd man. Geboren te Bremen 30 Juli 1603, werd hij later in zijn geboorteplaats Hoogleeraar, daarna te Franeker en in 1650 te Leiden in de godgeleerdheid aan de Leidsche Universiteit.
Coccejus stond echter op een zeer ruim standpunt ten opzichte van de Gereformeerde leer. Volgens hem is Gods weg met het menschdom van Adam af geheel verbondsmatig. Hij noemde dit de „Huishouding der verbonden.” Hij leerde dat God met Adam een verbond der werken had opgericht, doch dat door Adam’s zonde dit verbond vernietigd is. Het kan au niet meer rechtvaardigen en levend maken. Na den val richtte God een genadeverbond op. Dit laatste had volgens Coccejus eene drievoudige huishouding, namelijk die vóór de Wet, die onder de Wet en die onder het Evangelie. Het genadeverbond met Adam, na zijn val aangegaan en met Mozes vernieuwd, was het Oude Verbond, dat, wat God door Christus gemaakt had, het Nieuwe Verbond. Er was dus een tweeërlei genade-verbond, dat des Ouden en des Nieuwen Verbonds. Het oude verbond was niet volkomen, het was voorbeduidend en wees heen op het nieuwe verbond dat door Christus’ komst zou opgericht worden. Van het Oude Verbond was Mozes de Middelaar, van het Nieuwe daarentegen de Heere Jezus Christus. Uit kracht van dat Oude Verbond waren, aangezien het voorbeeldig was en op Christus heenzag, den Israëlieten geen andere goederen geschonken dan enkel tijdelijke, welke hun evenwel ten onderpand verstrekten van betere en geestelijke goederen, waarvan men onder den Nieuwen dag het genot dadelijk hebben zou; slechts bij voor-vergunning hadden de vromen des Ouden Testaments daarvan genot gehad. Daarom moesten de Israëlieten, als levende onder het Oude Verbond niet zoozeer aangemerkt worden als kinderen Gods, maar als dienstbaren onder de Wet, die God met slaafsche vrees dienden. Op eene geheel andere wijze werden dus de geloovigen des Ouden Verbonds gerechtvaardigd, dan die, welke onder het Nieuwe Verbond leefden.
Coccejus maakte dus zulk onderscheid tusschen de oude en nieuwe bedeeling van het genadeverbond, dat hij tusschen beide bedeelingen een wezenlijk verschil stelde.
Hiervan wilden, en terecht, de Voetianen niet weten. De Voetiaansche leeraar Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam, doet bijv. in zijn „voorbeeld der goddelijke waarheden”, hoofdstuk X, over het genadeverbond, de volgende vraag: „Is dat verbond door alle tijden wezenlijk hetzelfde?” en het antwoord luidt: „Ja.” „Hebben dan de geloovigen van het Oude Testament ook aan alle wezenlijke goederen van het genadeverbond deel gehad?” en weder luidt Hellenbroek’s antwoord: „Ja, Hebr. 13:8: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.”
Doch niet alleen over de beschouwing van het genadeverbond liep het geschil. Werden de geloovigen onder het Oude Verbond volgens Coccejus op andere wijze gerechtvaardigd, daar de Middelaar des Nieuwen Testaments nog niet gekomen was om te voldoen, en de Middelaar des Ouden Verbonds Mozes hun allerlei offeranden, welke op Christus zagen, had voorgeschreven, dan konden die O. T. geloovigen ook nog niet deelen in de volle vergeving der zonden. Dit kon eerst onder het Nieuwe Verbond, nadat de Middelaar Christus gestorven was. Daarom maakte Coccejus onderscheid tusschen πάρεσις ἁμαρτιῶν en ᾰφεσις ἁμαρ-τιῶν, of onvolkomen vergeving en volkomen vergeving der zonden. Onder het O. V. hadden de geloovigen slechts eene onvolkomene vergeving.
De Wet der tien geboden was volgens Coccejus het formulier van het genadeverbond, dat God met Mozes vernieuwd had, en Mozes, de voorbeduidende type van Christus, was Middelaar van dat Verbond onder den ouden dag. De Sabbathdag was dan ook niet in het Paradijs ingesteld, maar bij de wetgeving op Sinaï, alwaar de Wet als formulier van het genadeverbond in de handen van den Middelaar des O. T. gegeven was. De Sabbath was dus, als behoorende tot het Oude Verbond, schaduwachtig en moest onder het Nieuwe Verbond beschouwd worden als te zijn afgeschaft. Dit lag geheel in de lijn van Coccejus’ verbondsleer. Immers onder het Oude Verbond waren de Israëlieten van af Mozes tot Christus’ komst onder het juk van ceremoniën, terwijl Christus de geloovigen des N. T. heeft vrijgemaakt van de heerschappij der Wet (Rom. 7:4, 6.) Dat juk van ceremoniën vindt Coccejus ook nog in de Wet der tien geboden, b.v. in het vierde gebod met den eisch van Sabbathsviering. Christus heeft de ruste behaald door zelf voor Zijn volk in de rust in te gaan. Zij behoeven dus onder den N. T dag geen bepaalden Sabbathdag meer te vieren in dien strengen zin zooals Israël dit verplicht was, maar alleen geestelijk Sabbath te vieren, d. w. z. af te laten van de zonde, den Heere door Zijn Geest in hunne harten te laten werken en alzoo den eeuwigen Sabbath in dit leven aan te vangen. Vooral dit laatste gaf aanleiding tot fellen strijd.
Voetius en zijne volgelingen waren voor zeer strenge viering van den dag des Heeren als de Sabbath des Nieuwen Verbonds, welken zij beschouwden als eene instelling Gods reeds in het Paradijs aan Adam gegeven vóór den val. Toen dan ook in 1655 Coccejus zijne gevoelens omtrent den Sabbath openbaar maakte in zijne uitlegging van den brief aan de Hebreën, ontstond weldra de zoogenaamde 80-jarige oorlog tusschen Voetianen en Coccejanen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Voetius en Coccejus (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1909

De Wekker | 4 Pagina's