Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voetius en Coccejus (VI - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voetius en Coccejus (VI - Slot)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na hetgeen wij reeds over de Voetianen en Coccejanen schreven, kunnen wij over hunne volgelingen kort zijn en slechts de voornaamsten er van noemen.
Krachtig medestrijder met Voetius was zijn ambtgenoot Andreas Essenius of van Essen, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht. Hij stierf een jaar na Voetius, in 1677. Hij was een innig vriend van Voetins en na diens overlijden op 1 November 1676 hield bij eene treffende lijkrede op den dood van den getrouwen kampioen voor waarheid en godzaligheid.
Tevens stond aan Voetius’ zijde zijn leerling en later zijn ambtgenoot Johannes Hoornbeek, wiens godgeleerde werken in den geest van Voetius geschreven zijn. Hij stierf te Leiden 1 September 1666 in den leeftijd van 49 jaren.
Onder het volk zijn meer bekend de volgende leerlingen van Voetius, die als evangeliedienaren hebben uitgeblonken: Ds. Jodocus van Lodensteijn, vriend en leerling van Voetius. Hij werd in 1644 predikant te Zoetermeer, stond daarna te Sluis en van 1658 tot aan zijn dood in Augustus 1677 te Utrecht, Ds. Abraham van de Velde, die eveneens te Utrecht heeft gestaan, eu Ds. Jakobus Koelman, die, na zijne afzetting uit Zeeland verbannen, eveneens te Utrecht woonde.
Ook moeten nog worden genoemd Petrus van Mastricht, gestorven als hoogleeraar in de theologie te Utrecht in 1706, Melchior Leydekker, een Middelburger van geboorte, eerst predikant te Renesse in Zeeland en later hoogleeraar te Utrecht, en Johannes Marck, sedert 1689 professor in de theologie te Leiden, wiens godge leerde werken bij velen bekend zijn. In de rij van Voetiaansche predikanten hebben nog bijzonder uitgeblonken Ds. Abraham Hellenbroek, Ds. Fransiscus Ridderus en niet het minst Ds, Wilhelmus à Brakel, allen predikant te Rotterdam, Inzonderheid het bekende werk: „De redelijke godsdienst” van laatstgenoemde doet ons zien, welke uitnemende mannen uit de Voetiaansche school zijn voortgekomen.
Toen reeds de strijd tusschen Voetianen en Coccejanen geindigd was en er eene algemeene verachtering in den ijver voor de rechtzinnige leer was ingetreden in de tweede helft der achttiende eeuw, traden nog als Voetianen van den echten stempel op Ds. Nicolaas Holtius van Koudekerk en Ds. Alexander Comrie van Woubrugge.
De volgelingen van Coccejus, die het meest op den voorgrond treden zijn: Willem Momma, die te Middelburg als hoogleeraar benoemd, aldaar door de Voetianen heftig tegengestaan werd en door Willem III van zijn ambt werd ontheven. Hij was een leerling van Coccejus en heeft diens Verbondsleer uiteengezet in een werk getiteld: „Drie boeken van de verscheiden gelegenheid en staat der kerke Gods onder de drieërlei huishouding der Patriarchen, en des Ouden en eindelijk des Nieuwen Testaments,” Na zijne afzetting te Middelburg moest hij ook Zeeland verlaten op 11 December 1676. Zijn laatste predikatie vóór zijne afzetting hield hij over den tekst: Mattheus 24:20: „Bidt dat uwe vlucht niet geschiede des winters.”
Vervolgens moeten als Coccejanen worden genoemd:
Abraham Heydanus of Van der Heyden, hoogleeraar te Leiden, zijn schoonzoon Frans Burman, hoogleeraar te Utrecht, waar hij in 1679 stierf, Braunius, hoogleeraar te Groningen, Van der Waagen, die na zijne afzetting te Middelburg aan de hoogeschool te Franeker benoemd word, Vitringa, insgelijks hoogleeraar te Franeker.
Onder de predikanten zijn vooral bekend: Ds. David Flud van Giffen en Johannes d’Outrein na 1687 predikant te Franeker, later te Dordrecht en Amsterdam. Zij trachtten met behoud van de Coccejaansche richting in hunne prediking den practicalen weg in te slaan, on werden daarom ernstige Coccejanen genoemd. De Leidsche of Groene Coccejanen daarentegen helden al meer en meer tot het Cartesianisme over.
Wij zijn in ons antwoord over Voetius en Coccejus wat breedvoerig geweest. Onze lezers hebben daaruit gezien hoe in de kerk des Heeren ten allen tijde gestreden is voor en tegen de waarheid, en dat zelfs in den tijd, dien men „het bloeitijdperk der Gereformeerde Kerk” noemt, menige afwijking voorkwam van de waarheid, die naar de godzaligheid is. Al bleven de Coccejanen in hunne leervoorstellingen nog binnen de perken der belijdenis, in hunne beschouwing van den Sabbath inzonderheid ondermijnden zij het christelijk en geestelijk leven. Toch mag het goede in Coccejus niet worden voorbijgezien. Hij ijverde vooral voor de uitlegging der Schrift en keurde het af in de Voetianen dat deze vaak een tekst op den klank af aanhaalden, zonder nauwkeurige uitlegging van de beteekenis der tekstwoorden.
Toch moet ten slotte uitgesproken worden, dat het Coccejanisme meer schade dan voordeel aan de kerk des Heeren heeft toegebracht en vooral door zijn Sabbathsbeschouwing de ontheiliging van den Zondag zeer heeft in de hand gewerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Voetius en Coccejus (VI - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1909

De Wekker | 4 Pagina's