Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtvaardigheid Gods, geopenbaard zonder de Wet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtvaardigheid Gods, geopenbaard zonder de Wet

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar nu is Je rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet, hebbende getuigenis van de Wet en de profeten, namelijk de rechtvaardigheid Gods, door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen, die gelooven, want er is geen onderscheid.” Rom. 3:21, 22.

Alleen door de Wet of zonder de Wet kan de mensch rechtvaardig zijn voor God. Een derde weg om tot die rechtvaardigheid te komen, bestaat niet. Door de wet zou de mensch rechtvaardig zijn, zoo hij in alles met de wet in overeenstemming was. God heelt de mensch goed en naar Zijn beeld geschapen. Aangemerkt in den staat der rechtheid, was Adam met zijn oorspronkelijke gerechtigheid rechtvaardig voor God. Slaafsche vrees kende hij niet. Een beschuldigend geweten was hem vreemd. Hij leefde in gemeenschap met God zijnen Schepper. Door de zonde verloor echter Adam Gods beeld en met dat beeld zijn oorspronkelijke gerechtigheid. Door één mensch kwam de zonde in de wereld. In dien éénen als verbondshoofd was geheel zijn geslacht begrepen. Adam viel, en wij in hem. Zoo stortte het gansche menschelijke geslacht in het verderf en geldt van Joden en Heidenen, van allen zonder onderscheid: Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Er is niemand die goed doet. Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. En hoe ontzettend het vonnis ook zij, toch is het onbetwistbaar: die niet blijft in al wat geschreven is in de wet, die is vervloekt. Al zou iemand slechts struikelen in één gebod, die is schuldig aan de gansche Wet. Zoo aangemerkt is rechtvaardig zijn voor God en daarmee ook de zaligheid voor den mensch onmogelijk, want uit de werken der Wet zal geen vleesch voor God gerechtvaardigd worden.
Doch wat onmogelijk is voor de menschen, is nog niet onmogelijk voor God. Met deze gedachte vervuld wijst Paulus in het laatste gedeelte van Rom. 3 op de openbaring der genade Gods in Jezus Christus, den Middelaar Gods en der menschen. Die genade was begrepen in de belofte, die God de Heere reeds in het Paradijs aan Adam deed, begrepen ook in de herhaling van die belofte aan de Aartsvaderen. In typen en symbolen, in al de schaduwen der Wet, werd dit oudtijds aan Israël voorgesteld en het geloof zag door dit alles op de vervulling, welke op Gods tijd in de volheid des tijds komen zoude. Daarop wijzend in den tekst, zegt de apostel, dat de rechtvaardigheid Gods nu is geopenbaard geworden zonder de wet. Wat derhalve onmogelijk was door de wet, is nu geopenbaard geworden zonder de wet. Die openbaring houdt in die eeuwige ondoorgrondelijke Godsgedachte, welke zelfs door het verstand der engelen niet te doorgronden is. En als bewijs, dat die rechtvaardigheid waar, heilig en volkomen betrouwbaar is, voegt Paulus er aan toe, dat zij getuigenis heeft van de Wet en de profeten. Het woord „wet” gebruikt Paulus nu eens in engeren, dan eens in een ruimeren zin. Meermalen wordt in de taal der Heilige Schrift door de Wet en de Profeten, geheel het Oude Testament bedeeld. Zoo ook nemen we het liefst hier, als de apostel zegt, dat de rechtvaardigheid Gods nu geopenbaard getuigenis heeft van de Wet en de profeten. Immers in al de inzettingen van Jehovah, in al de plechtigheden der Wet lag het groote heil verborgen, waarvan al Gods heilige profeten hebben getuigd. Dit deed de geloovigen onder de oude bedeeling verlangend uitzien naar de dingen die komen zouden, als het Licht zou opgaan over degenen die in donkerheid en doodschaduwe gezeten waren. Dit deed koningen en profeten begeerig uitzien naar den tijd, waarin geopenbaard zou worden, wat destijds nog zoo verborgen was. De volle openbaring van de rechtvaardigheid Gods zonder de Wet, beantwoordt zoo geheel en volkomen aan des zondaars behoefte, dat er geen grooter heil voor den mensch op aarde te bedenken is. Op de vraag toch: hoe wordt gij, zondaar, rechtvaardig voor God? heeft de Wet geen ander dan een absoluut afwijzend antwoord. En waar de arme mensch zich ook heen wendt, wat hij bedenkt en hoe hij overlegt, al de wetenschap der wereld moet voor die ééne vraag verstommen. Alles roept ons toe: bij mij is het niet. Maar wat der Wet onmogelijk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God, Zijnen Zoon zendende in de gelijkheid der zondigen vleesches, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch. Vandaar dat op de vraag welke rechtvaardigheid Paulus in vs. 21 bedoelt, deze in vs. 22 door den apostel nader wordt omschreven, met te zeggen: de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus. Met het geloof „van” bedoelt Paulus hier het geloof in Jezus Christus. Terecht zegt een voornaam Godgeleerde: „Niet hetgeen in de uitverkorenen gelegd wordt rechtvaardigt hen, maar hetgeen zij door den geloove ontvangen en deelachtig worden.”
Door toerekening van Christus’ gerechtigheid zijn voor God rechtvaardig Joden en Heidenen, voor zoover zij namelijk in Christus gelooven. Alle onderscheid in afkomst valt dan als zoodanig weg, aangezien er geen andere rechtvaardigheid voor God bestaat. De prediking van het evangelie is de prediking van Christus, want Christus is de inhoud van het evangelie. Dat evangelie wordt gepredikt aan alle volken. Met die prediking komt de openbaring van de rechtvaardigheid Gods tot zondaren. Zij komt tot allen en over allen, die gelooven, in dien zin, dat alleen zij die gelooven, door het geloof Christus, en met Christus ook alle Zijne weldaden deelachtig worden. Vandaar, dat aan ben, die in den Zoon gelooven, God macht (recht) heeft gegeven, kinderen Gods genaamd te worden. Dat is het groote heilgeheim, het alles omvattende dogma, dat het grondbeginsel was op leerstellig gebied van de reformatie in de zestiende eeuw. Eerst toen gevoelde zich Luther recht gelukkig, toen hij het geheim verstond van hetgeen reeds door den profeet Habakuk was geleerd, dat de rechtvaardige uit zijn geloof zal leven. En als nog heden ten dage de ware Christen een kort, maar duidelijk omschreven antwoord geeft op de vraag, waarin de vrucht of bate van zijn geloof bestaat, dan kan hij antwoorden en zeggen: „dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens.” Onbeschrijfelijk groot is deze weldaad. Wie dit door Gods genade kan en mag zeggen, met geloovige toeëigening, die heeft het antwoord gevonden op de allergewichtigde vraag, welke ooit in eenig menschenhart kan opkomen, namelijk deze: Hoe word ik arme, dood- en doemschuldige zondaar rechtvaardig voor Hem, die met al wat onrein en schuldig is, geen gemeenschap kan hebben. Zoodra dan ook de Heilige Geest den zondaar ontdekt, zijn verstand verlicht, en hem bekend maakt met zijn jammer- en ellendestaat in Adam zijn verbondshoofd, wordt dit een eerste en alles beheerschende vraag zijner ziele: Hoe zal ik rechtvaardig worden voor God, — hoe zal ik ontvlieden de straf door God op de zonde bedreigd. Waar dit werk des Geestes ontbreekt mag de mensch bij oogenblikken door slaafsche vrees gedreven, naar redding vragen, — hij mag uit een wettisch beginsel naar rechtvaardigheid zoeken, maar hij wordt niet, gelijk de vromen dit wel eens uitdrukken, waarlijk zondaar voor God.
Zoolang het daar niet toe komt, tracht de mensch zich zelf te helpen, maar als God de Heilige Geest werkt, blijkt spoedig, dat dit ijdel pogen is. O wat wordt het dan verstaan, waarom uit de werken der wet geen rechtvaardigheid voor God mogelijk is. De rijke jongeling uit het evangelie, door Jezus naar de Wet verwezen, meende, hij had alle deze dingen onderhouden van der jeugd af aan. Waarom? Och hij kende, hij verstond niet, dat de Wet geestelijk is. Niemand kan ook leven door het geloof van een ander. Ieder rechtvaardige leeft uit zijn geloof. Christus is het einde der wet tot rechtvaardigheid voor een iegelijk, die gelooft, Is nu de rechtvaardigheid Gods geopenbaard zonder de wet, dat denke niemand, dat die openbaring is geschied ten koste van de Wet. Juist hierin openbaart zich niet alleen de eeuwige liefde, maar ook de ondoorgrondelijke wijsheid Gods. Met handhaving van al Gods deugden geschiedt de openbaring van Gods rechtvaardigheid, als de geloovige, met God verzoend door den dood Zijns Zoons, roemt in de hope der heerlijkheid.
Daarom kon geen engel noch eenig geschapen schepsel als middelaar optreden, maar moest Gods Zoon in de volheid des tijds de menschelijke natuur aannemen en den broederen in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde. Daartoe moest Christus voldoen aan al de eischen der goddelijke Wet en moest Hij lijden, en sterven, opdat Hij alzoo door zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid een eeuwige gerechtigheid zou verwerven. En nu is Hij gestorven, zegt Paulus, om onze zonde en Hij is opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Dat is de leer, waarvan onze godzalige vaderen steeds hebben getuigd, dat daardoor God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd wordt. De openbaring van de rechtvaardigheid Gods, zonder de Wet, is noodzakelijk, want zonder deze openbaring zou er geen zaligheid zijn. Die openbaring is dierbaar, want zij geeft een bevredigend antwoord aan ellendigen en nooddruftigen, wien het om redding en zielsbehoudenis te doen is.
Die openbaring is onuitsprekelijk heerlijk, want waar de ontdekte zondaar tegenover de schuld bij God gemaakt, geen penning heeft om te betalen, is deze openbaring van genade onderwijzend, uitlokkend, bemoedigend en vertroostend in haar aard. Die openbaring komt tot den zondaar met de liefelijke noodiging aan alle dorstigen om te komen en te koopen wijn en melk, zonder prijs en zonder geld. Het einde daarvan doet door het geloof met een Paulus betuigen: „Uit Hem, door Hem en tot Hem Zijn alle dingen. Hem zij de kracht en de heerlijkheid tot in der eeuwigheid. Amen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1909

De Wekker | 6 Pagina's

De rechtvaardigheid Gods, geopenbaard zonder de Wet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1909

De Wekker | 6 Pagina's