Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Predikatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Predikatie

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

uitgesproken bij het openbaar biduur voor de examina in de Eben-Haëzer kerk te ’s Gravenhage op Maandagavond 4 Juli 1910

uitgesproken bij het openbaar biduur voor de examina in de Eben-Haëzer kerk te ’s Gravenhage op Maandagavond 4 Juli 1910

„Ken Hem in al Uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken”, dat Woord der H. Schrift leeft G. H, in ons hart, als wij onze harten en onze handen opheffen aan deze plaats des gebeds. Immers, wij staan aan den vooravond van gewichtige dagen, zoowel voor de kerk des Heeren in het gemeen, als voor de Theol. School in het bijzonder.
Een cursus (leerjaar) is weder gearbeid door Docenten, onderwijzer en studenten. De eerstvolgende dagen hopen wij met allen, die de School liefhebben, verblijd te worden door een gewenschte uitkomst.
Eenige broeders studenten hopen tot hoogere studiën te worden bevorderd en wij hopen bet met hen. Een tweetal zullen zich aan het eind-examen onderwerpen , in de hope, dat zij als arbeiders in den wijngaard des Heeren worden uitgezonden. Velen zien ook dien uitslag, als de wachters naar den morgen, tegemoet.
Die arbeid is daarom zoo gewichtig, omdat bet zulk een boog en heerlijk doel betreft. Immers het is geen maatschappelijk werk dat ondernomen wordt, maar een geestelijk werk; niet tot eer van den mensch, maar tot verheerlijking van God en het heil van zondaren.
Gewichtig is die arbeid, want school en kerk zijn zoo nauw met elkander vereenigd, oefenen zulk een machtigen invloed op elkander uit.
De kerk is de wijngaard des Heeren, waarin arbeiders gehuurd worden op verschillende uren van den dag, maar ook hoeders zijn, die ijveren moeten om de 1000 zilverlingen voor den Heere van den wijn-gaard te verzamelen, terwijl 200 bestemd zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht, De kerk des Heeren is een sterke stad, door God zelf bewaakt, doch er Zijn ook muren, waarop wachters gesteld moeten worden om dezelve te bewaken.
De kerk des Heeren wordt ook vergeleken bij een huis, dat in aanbouw is. Een groot en kostelijk huis, dat eerst in het einde der dagen zal voltooid worden: de kinderen Gods zijn de levende steenen, de Geest des Heeren is de Bouwheer en Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, waarop het geheele gebouw bekwamelijk samengevoegd opwast lot een heiligen tempel in de Heere.
De Heere gebruikt zoowel tot den bouw van den stoffelijken als den geestelijken tempel middelen, die dienstbaar kunnen zijn tot uitbreiding van Zijn Godsrijk op aarde.
Het moeten mannen zijn door God verwekt, mannen van wie gezegd kan worden: „Zij hebben een welgevallen aan de steenen en medelijden met het gruis van Sion”.
Zulke mannen vindt gij onder vele wedergekeerden uit de ballingschap, die zich opmaken om stad en tempel te herbouwen. Deze mannen zijn nu allen die in den dienst des Heeren werkzaam zijn of zich daartoe opmaken, een treffend voorbeeld, zoowel tot opwekking als bemoediging. In deze ure wenschen wij u op die voorbeelden te wijzen, doch zoeken wij vooraf het aangezicht des Heeren in den gebede.

Gebed..
Tekst: Nehemia 2:20b.  „En wij Zijne knechten zullen ons opmaken en bouwen.”
Het boek Nehemia, aldus naar zijn schrijver genoemd, bevat een verhaal van de herstellingen in de stad Jerusalem en de hervormingen onder het volk. Een der groote hervormers in die dagen was Nehemia.
Hij was een der Joodsche ballingen, die door den Persischen monarch Arthasasta uitgekozen werd om zijn schenker te zijn. Nehemia bekleedde als zoodanig een hooge bediening, was gedurig in de onmiddellijke tegenwoordigheid des konings en woonde in zijn paleis.
Te midden van Oostersche weelde en wereldsche grootheid bleef Nehemia een rechte zoon Abrahams en gedacht gedurig aan zijn arme broederen te Jerusalem. Hoofdst. 1 en 2 verhaalt het vertrek van Nehemia uit Susan en zijn aankomst te Jerusalem.
Nehemia kwam omstreeks dertien jaren na Ezra te Jerusalem, om het gewichtig werk der restauratie en reformatie te voltooien. In kennis gesteld met de ellende van volk en stad, geprikkeld door den spot der tegenstanders, aangevuurd door geloof en liefde zegt Nehemia:
God van den hemel zal het ons doen gelukken en wij zijne knechten zullen ons opmaken en bouwen.
Het laatste gedeelte gaan wij met uwe aandacht bespreken, door u te gaan wijzen in het licht van den tekst: op de bouwers aan de stad Gods; op bet onmisbaar beginsel, waaruit die arbeid wordt ondernomen; de gewichtige taak, welke met dien arbeid wordt aanvaard; de velerlei moeilijkheden, welke bij dien arbeid moeten worden overwonnen; de heerlijke uitkomst, waarmede die arbeid wordt gekroond.
Beginseloosheid is de kanker in het maatschappelijk en godsdienstig leven. Voornamelijk in het godsdienstig en kerkelijk leven is, te midden van zooveel stemmen, welke wij ter linker- en rechterzijde vernemen, een onmisbaar vereischte: vastheid van beginsel, waaruit men leeft en arbeidt.
In Nehemia vindt gij zulk een man van beginsel, die niet door politieke berekeningen wordt gedreven, maar door God verwekt zich geeft voor den naam des Heeren en het heil van het volk. Gij hebt slechts te letten op hoofdst. 1, en gij wordt getroffen door den heiligen ernst, waarmede hij zich opmaakt, om iets goeds voor volk en vaderland te zoeken. Aandoenlijke openbaring van den opperschenker!
Hij weent, hij bidt, hij vast, hij doet belijdenis voor het aangezicht des Heeren. Wat is het dat zijn hart week maakt en de slaap van zijn oogen doet wijken?
Hanani met eenige mannen uit Juda zijn tot hem gekomen en brengen hem de hartverscheurende tijding, dat de overgeblevenen in groote ellende en ver-smaadheid zijn.
De kostbare muur van Jeruzalem is verscheurd en hare poorten met vuur verbrand. Welk een opeenstapeling van ellende over volk en vaderland. Bij het vernemen van al die ellende en jammer, gevoelt hij zich zoodanig getroffen, dat hij volkomen deelt in het lot van zijn broederen en met verloochening van voordeelen en gemak, aan zijn hooge bediening verbonden, zich geeft onder opzien tot God voor het heil van volk en vaderland.
Nehemia gaat niet eerst met deze zaak naar koning Arthasasta, maar tot den Koning der koningen, die het hart der koningen neigt als water-beken tot al wat Hij wil.
Hoe hartroerend is zijn gebed !
Hij legt de oorzaak der ellende niet slechts op anderen , maar hij doet belijdenis zoowel voor zichzelven als voor het volk. Dan eerst gevoelen wij de schuld der zonde diep, als wij ook persoonlijk door schuldbesef getroffen zijn. Hij pleit op Gods beloften. Dat is een krachtige drang-rede in bet gebed. Voor Jakob in de bange worsteling der ziel, voor Mozes als de Heere spreekt van bet volk te willen verdelgen, voor den dichter van Ps. 74 te midden der verwoestingen, voor Nehemia als hij optrekt om te herbouwen.
Moet zulk een beginsel gevonden worden bij de bouwers aan den stoffelijken, niet minder bij de houwers aan den geestelijken tempel.
Zij moeten evenals Nehemia knechten Gods, dienaren van Christus zijn. Niet slechts door wetenschappelijke vorming en kerkelijke aanstelling, maar voor alle dingen door een goddelijke roeping tot dat ambt. In dat opzicht: „niet geroepen van menschen noch door een mensch, maar van Jezus Christus,” Is het bij allen niet even belijnd, moet ook in dezen de verscheidenheid der bedeeling worden geëerbiedigd, het is een onmisbaar beginsel, dat door geen talenten of wetenschappen kan vergoed worden.
De ware bouwer bezit de grootste gave, de gave des geloofs, waardoor hij met Christus en Zijn volk vereenigd is, maar ook de liefde, welke van alle gaven de meeste is.
Daardoor is de ellende en geestelijke nood des volks een drangreden, welke hun aanspoort om te zeggen: Wij Zijne knechten zullen ons opmaken en bouwen. De geestelijke nood van zondaren op het hart gebonden, is een onmisbaar kenmerk der geestelijke bouwers.
Dan verlaagt men bet predikambt niet tot een vak dat men kiest of dat opgedrongen wordt, dan vraagt men bij de keuze niet, welke werkkring de meeste voordeelen geeft, maar dringt de liefde van Christus.
Paulus wenschte wel verbannen te zijn voor zijn broeders, die zijn maagschap zijn naar het vleesch.
Dat doet alle dingen verdragen, opdat zij de zaligheid mogen deelachtig worden.
De geestelijke bouwer stelt evenals Nehemia geen vleesch tot zijn arm, gaat niet terstond te rade met vleesch en bloed, maar bidt en smeekt, weent en worstelt en zegt: doe het Uwen knecht heden wel gelukken.
Die bede is noodig bij den arbeid, die ons de eerstvolgende dagen, maar ook in de toekomst wacht. Ons tekstwoord wijst ons mede op een gewichtige taak, welke met dien arbeid wordt aanvaard. Gewichtige taak voor Nehemia en zijn mannen, als gij maar let op de voorbereiding of bet opmaken tot dien bouw. Met weinige mannen gaat hij des nachts uit op onderzoek, om te zien de verwoestingen die zijn aangericht. Hij trekt van de eene poort naar de andere, doch het is zulk een verwoesting, dat er schier geen plaats is voor het rijdier om te loopen.
De vijand heeft alles met houweelen en breekhamers in stukken geslagen. Er moet niet slechts opgebouwd, maar ook afgebroken worden. „Ik brak aan den muur.”
Het bouwvallig gedeelte moet ook vernieuwd worden. Gewichtig werk, dat blijkt ook, als men bouwt en de muren herstelt. Het is de muur van de stad des Heeren, van de plaats, welke de Heere verkoren beeft om aldaar te wonen. Het is een gewichtig, maar ook een heerlijk werk, aan die stad te mogen bouwen. Dat is het beide voor den geestelijken bouwer.
Moet hij niet met Paulus zeggen: Wie is tot deze dingen bekwaam? maar ook: mij, den allerminsten onder alle heiligen is deze genade gegeven, om onder de heidenen te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom naar Christus.
Gewichtig is het werk der Evangeliebediening.
Zoowel wat het opmaken (voorbereiding) als het werk zelf betreft.
Die geroepen wordt om anderen in de verborgenbeden van het Koninkrijk der hemelen te onderwijzen, moet zelf in die kennis geen kind zijn.
Hoe vele vragen heeft hij op te lossen, grondwaarheden te verklaren, valsche leeringen te wederleggen.
Hoe noodig is dus een waar beginsel, maar ook een degelijke voorbereiding. Hoe wordt het terrein gevonden, waarop hij moet arbeiden ? Welke ontzettende verwoestingen heeft de zonde aangericht. De mensch, die weleer een tempel Gods was, is door de zonde naar ziel en lichaam aan verwoesting ten prooi geworden.
Alle poorten der stad menschziel zijn door den vijand ingenomen en de muren doorgebroken. Het gansche hoofd is krank en het gansche hart is mat. Hoeveel moet er afgebroken en opgebouwd worden, zal de diepge-zonken zondaar een mensch Gods worden, tot alle goed werk bekwamelijk toebereidt.
Gewichtig is die arbeid, want het eeuwig wel of wee staat met dien arbeid in het nauwste verband. Hij moet den goddelooze het wee en den rechtvaardige het wel verkondigen, het kostelijke van het snoode, het reine van het onreine weten te onderscheiden. Is hij een bouwer, hij zie toe, dat hij op het fundament niet bouwt hout, hooi en stoppelen, maar goud, zilver en kostelijke steenen.
Om niet meer te noemen, de bressen moeten worden toegemuurd.
De vijand tracht voortdurend de stad Gods te belegeren, haar wallen en muren te verbreken. De poorten der hel stellen zich tegen de stad Gods om dezelve te verderven, doch de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. Den bouwers der stad Gods gaat zulks ter harte, zij trachten te herstellen hetgeen de vijand verdorven heeft.
Vorming, vervalsching en herstelling zijn gebeurtenissen, welke in de strijdende kerk op aarde elkander opvolgen.
De omstandigheden, waaronder de kerk des Heeren thans verkeert, maken de taak voor den dienaar van het Evangelie dubbel gewichtig.
Men staat niet slechts tegenover bet bijgeloof, maar tegenover het al sterker zich verheffend ongeloof.
Niet alleen tegenover de verachters van bet verbond, maar ook tegenover de dweepers met het verbond. Duizenden worden op doop, belijdenis en het gebruik van het H. Avondmaal zalig gesproken, zonder dat het waar geloof, dat niet in uiterlijke vormen, maar in levende werkzaamheden bestaat, wordt gevonden.
Men kweekt een geslacht, dat in eigen schatting rijk en verrijkt is, maar zijn armoede, blindheid en naaktheid niet kent. Rein in eigen oogen, doch van zijn drek niet gewasschen. Er moet door den bouwer dus zoowel afgebroken als opgebouwd worden.
Hoe noodig de zinspreuk van Luther te beoefenen: Bidt en werk.
Dat zal blijken als gij let op de vele moeilijkheden welken bij dien arbeid moeten overwonnen worden. Het ingaan door de enge poort gaat met strijd gepaard. Iedere reformatie stuit op tegenstand. Verplaatst daartoe uwe aandacht bij de bouwers te Jeruzalem; hoeveel en velerlei zijn de moeilijkheden.
Nauwelijks is het bekend geworden, dat Nehemia te Jeruzalem gekomen is, of de vijanden steken bet hoofd. Sanballat en Tobia mishaagde het zeer, dat er een mensch gekomen was om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israëls.
Genoemde mannen toonden niet slechts tegenstand, maar bespotten Nehemia en zijne mannen, toen zij zich opmaakten en bouwden. Sanballat noemt hen „aanmechtige Joden”. Tobia zegt: „of zij al bouwen, een vos zou hun arbeid wel kunnen verstoren”. Kan het dieper krenkend en meer vernederend?
Zij maakten een verbintenis tegen hen, dat zij zouden komen en tegen Jeruzalem strijden en verbijstering in het werk te brengen.
Een tweede moeilijkheid is, dat het volk, dat zich met de Heidenen vermengd heeft, wil medewerken aan den tempelbouw, doch dat aanbod moet worden afgewezen. Deze afwijzing sloeg over in vijandschap, de vijandschap in haat. Nu eens beproeft men het door list, straks door geweld om het werk te belemmeren.
Nehemia zoekt zijn sterkte in het gebed tot God en wapende zijne mannen. Alzoo werden gebed en arbeid, troffel en zwaard met elkander vereenigd.
De tegenstand en moeilijkheden door Nehemia en zijne mannen ondervonden, zijn een voorbeeld voor de moeilijkheden en strijd, welke de geestelijke bouwer te overwinnen heeft. Een zeker bekend leeraar in Engeland had meermalen de gewoonte, wanneer iemand zich aanmeldde voor het leeraarsambt, den zoodanige een paar uren te laten wachten, om te beproeven of een eerste vereischte, zelfverloochening en geduld, bij den zoodanige gevonden werd. Stond iemand die proef niet door, dan werd hij reeds om die reden afgewezen.
Talrijk zijn de moeilijkheden, waarmede de bouwer, zoowel bij de voorbereiding als de uitvoering, te worstelen heeft. Hoe heftig kan hij bestreden en aangevallen worden, of zijn begeerte tot het predikambt wel uit God en mitsdien van een Godverheerlijkend beginsel is.
Of de vereischten, die in een dienaar des Woords moeten gevonden worden, wel in hem aanwezig zijn. Hoe steil is de berg, welke hij beklimmen moet. Ja, naarmate de ontwikkeling toeneemt, maar ook de blik over het uitgebreide veld der wetenschappen verruimd wordt, zal men eenigzins een aftredend professor verstaan, die in zijne laatste rede uitsprak: „Ik heb behoefte te verklaren, dat ik nog niets weet.”
Zijn er tal van moeilijkheden te overwinnen, wanneer men zich opmaakt, nog veel meer wanneer men met den bouw bezig is.
Die aan den weg timmert, wordt bekeken, maar ook gecritiseerd.
De duivel, de wereld, het schijnchristendom, zij allen maken zich op om vreesachtig te maken en het werk te verstoren.
Wordt gij geroepen, hebt gij den moed om de bressen aan de muur van de stad Gods te herstellen, dan komen Sanballats en Tobia’s om te spotten en te lasteren. Wilt gij niet samenbouwen met menschen van wie gij in gewichtige beginselen verschilt, dan ontstaat er vijandschap, de vijandschap wordt haat en doet spotten en schelden van „fijnen,” „scheurmakers” en dergelijke fraaie namen.
Doch laat ons als Nehemia geen kwaad met kwaad vergelden, maar als die man Gods in het gebed tot God onze kracht zoeken en met behoorlijke middelen van verweer ons tegen hen stellen.
Niet slechts door aanvallen van buiten, maar ook binnen de muren der stad Gods zijn moeilijkheden te bestrijden en te overwinnen.
Met hoeveel geesteloosheid, liefdeloosheid, wereldschgezindheid is te strijden.
Er is zooveel reden om met Jeremia te weenen over de breuke van de dochter des volks.
Hoeveel reden bestaat er om ieder geestelijken strijder en bouwer toe te roepen: Doet aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij moogt kunnen staan in den boozen dag en alles verricht hebbende kunt staande blijven.
Die moeilijkheden zouden niet overwonnen worden, was er geen hulpe van den hemel, waardoor de vijand beschaamd en op de vlucht gedreven werd. Die wetenschap doet ons aanheffen: „Gods rechterhand is hoog verheven”.
Ten slotte wijzen wij op de heerlijke uitkomst, waarmede die arbeid wordt gekroond. Er is geen andere arbeid, die heerlijker uitkomst heeft en rijker vruchten draagt. Het Koninkrijk Gods is als een mosterdzaad, maar ontwikkelt zich tot een schaduwrijken boom.
Met tranen wordt menigmaal gezaaid, maar met gejuich zal worden gemaaid. Het vuur der verdrukking kan heftig branden, maar de braambosch verteert niet.
Ook Nehemia en zijn mannen zien hun arbeid met een heerlijke uitkomst gekroond. De omstandigheden waren bij den aanvang van dien aard, dat de moed zou ontzinken, doch het geloof staalt den moed en doet den Godsknecht volharden en overwinnen.
De werkkrachten mogen gering zijn, de vijand tegenstand bieden, doch na 52 dagen zijn de bressen toegemuurd.
Plechtig, onder gezang en blijdschap van het volk wordt de muur van Jerusalem ingewijd.
Zulk een gezegende uitkomst wacht ook den dienaar des Woords, den bouwer aan den geestelijken tempel. Na den strijd wordt de kroon ontvangen. De arbeid in den Heere verricht, zal niet ijdel zijn.
De toegebrachten zulten de blijdschap en kroon in den dag van Jezus Christus zijn.
Onderzoekt uzelven, geliefden, of gij behoort tot de levende steenen van den geestelijken tempel.
Zooveel is aan u gearbeid en voor hoevelen nog zonder vrucht. Het Woord is tot een reuk des levens of tot een reuk des doods. Of zijt gij door God uit het slijk der zonde opgenomen, gereinigd en geplaatst aan dat gebouw ?
Zoo wordt gij ook zelve gebouwd als levende steenen tot een geestelijk buis. Als de laatste steen zal zijn toegevoegd, zal de stad Gods voltooid. Verbeiden wij die toekomst en werken wij, terwijl het dag is: de nacht komt, waarin niemand werken kan.
Worde het onzen broeders Docenten gegeven met vrucht te arbeiden aan de kweekplaats van toekomstige dienaren des Woords.
Mogen onze studenten verblijd worden met een gewenschten uitkomst. En laten wij allen den Heere des oogstes bidden, dat Hij de arbeiders vermeerdere, opdat eenmaal de oogst ingezameld en de tempel Gods voltooid worde, waarin God alles en in allen zal zijn.   Amen.

Ds. M. Schouten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Predikatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1910

De Wekker | 4 Pagina's