Zondaarsbede
Gedicht
O! werp op mij een medelijdend oog,
En doe te niet mijn zouden en mijn leed,
o Heiland, Vriend van zondaars, nog omhoog!
Wie zou mij redden, Heer, zoo Gij niet deedt?
Ik smacht om rust en troost bij U te vinden,
Ontfermende Arts van kranken en van blinden!
Zaagt Ge ooit een ziel, meer hulploos en (verward,
Meer buiten U verloren duizendmaal,
o Weiger dan genezing aan mijn smart,
En uw genadebalsem voor mijn kwaal;
Maar ben ik ’t meest ellendig boven allen,
Help dan en dan en richt mij op, den diepstgevallen!
Ai, haast u, haast U tot mijn redding Heer,
En ruk mij als een vuurbrand uit den gloed,
Om uwer liefde wil, en lot uw eer,
O Heiland, immer zoo oneindig goed!
Verheerlijk toch aan mij uw alvermogen,
En worde ik uit den diepen kolk getogen!
De snoodste, o Heer’, van allen allersnoodst,
Geheel onrein, geheel met schuld bedekt,
Verst van uw heil vervreemd, en allerboost,
Ligt voor uw oog onmachtig uitgestrekt!
Omvang, o Heer’, den arm sten aller armen,
Met gansch verbeurd meedogen en erbarmen!
Ja, op uw ééngen, Heilands naam, o Heer’,
Is al mijn hoop gegrond voor de eeuwigheid!
Ik werp geheel mij in uwe armen neer,
Waarin mij eeuwige zielrust is bereid.
Laat niets mij uit die reddende armen scheuren,
En, dat ze in ’t eïnd mij in uw hemel beuren!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1910
De Wekker | 4 Pagina's