Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onveranderlijkheid Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onveranderlijkheid Gods

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Bij welken geen verandering is, of schaduw van omkeering.” Jacobua 1:17b.

Van hoe groot belang de kennis van God voor den mensch is, blijkt onder meer uit hetgeen we lezen in het Hoogepriesterlijk gebed van Christus, waar de Heere zegt:
„En dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den eenen en waarach-tigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. God wordt gekend uit Zijn eigen Openbaring-
Er is een openbaring Gods in de natuur. Geheel de Schepping is Goddelijke openbaring. Zoo vertellen de hemelen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handenwerk.
De vogelen des hemels en de visschen der zee, de bloemen des velds en de boomen in het woud, alles predikt ons niet alleen het bestaan van God, den Schepper van ’t heelal, maar te gelijkertijd gaat er van al die schepselen een openbaring uit, welke ons het antwoord geeft op de vraag wie en wat God is. Groot, oneindig en onbegrijpelijk groot.
Zoo dat een man in de oudheid er van getuigt: God is groot en wij begrijpen Hem niet.
Daarenboven is er een openbaring Gods in de Heilige Schrift. Daardoor heeft de Heere zich willen openbaren in Zijn’ veelbeteekende namen, in Zijne eigenschappen, en in Zijne werken.
Middenpunt van alle Godsopenbaring is Christus.
Niemand heeft ooit God gezien, de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard.
Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus wijst in het begin van zijn brief, geschreven aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn, op de bijzondere Gods-regeering, ten opzichte van de vele en velerlei beproevingen, waar de geloovigen op aarde aan onderworpen zijn, maar in verband daarmede wijst deze apostel ook op den Vader der lichten, die de Bron is, van alle weldaden, de Heere, bij wien geen verandering is of schaduw van omkeering.
Ook dit te weten en wel te verstaan, is voor ieder mensch in ’t gemeen, maar voor ieder geloovige, in ’t bijzonder, van het hoogste belang.
Wij leven in een wereld, waarin alles der vergankelijkheid en mitsdien aan veel verandering onderworpen is.
Daarenboven zijn wij menschen, zelf aan zooveel verandering onderworpen. Vandaar dat het voor de hand ligt, dat een mensch, uit kracht van zijne aardsch-gezindheid, zoo geneigd is, zich vleeschelijke gedachten en voorstellingen te vormen van het Goddelijke Wezen, en zich dat wezen te denken alsof het als onzer één, aan verandering onderworpen is.
Deze dwaling bestrijdt de apostel, met zoo beslist mogelijk uit te spreken, dat er bij God, als zoodanig geen verandering is.
Wel kan dat zoo schijnen, als we bijvoorbeeld lezen van berouw in God, doch ook dit moet op Gode waardige wijze worden verstaan.
Dat kan dan betrekking hebben op Gods werk, maar nooit op Zijn wezen. God is liefde en Zijne liefde is een eeuwige, een onveranderlijke liefde. Maar Hij is ook de Heilige en de Rechtvaardige, terwijl ook de heiligheid en de rechtvaardigheid, gelijk al Zijne volmaaktheden, onveranderlijk zijn. Zijns liefde heft Zijne rechtvaardigheid niet op, en Zijne rechtvaardigheid doet Zijne liefde niet te kort.
Dit goed in te denken plaatst ons voor de oneindige grootheid en majesteit die in God is, waaromtrent zelfs de verst-gevorderde in genade moet belijden: Wij kennen slechts ten deele.
En al kan in dit leven geen hooger graad in de Godskennis worden bereikt, dan daarmee is uilgesproken, ’als we zeggen: wij kennen slechts ten deele, toch handhaven we met kracht en met nadruk, dat de kennis van God voor ieder mensch van het hoogste belang is.
Daamee bedoelen we dan geen eenzijdige, geen oppervlakkige kennis, maar kennis, welke geheel in overeenstemming is met de Heilige Schrift. Daarbij sta dan op den voorgrond, wel te weten, dat al de eigenschappen aan het Goddelijke wezen toegekend aan God één zijn. Al die eigenschappen maken het Wezen uit.
Naar onze manier van bevatten kunnen en mogen wij wel onderscheiden, als we maar toezien dat we niet scheiden.
Zoo is het goed, dat we weten dat de liefde in God onveranderlijk is, als we maar evengoed ons verzekerd houden van de onveranderlijkheid Zijner rechtvaardigheid. Voor velen geeft het den schijn, alsof die beide begrippen elkander uitsluiten.
Men wil dan vragen hoe bijvoorbeeld absolute rechtvaardigheid en liefde kunnen samengaan. Men ziet dan echter over ’t hoofd, dat God, die de eeuwige liefde is, zichzelven op het allervolmaakst bemint. Hij kan dan ook met de zonde geen gemeenschap hebben.
Gemeenschap van het heilige Wezen met den mensch, die zondig en onrein is, is buiten Christus, onmogelijk. Menschen die altijd en alleen over de liefde Gods spreken en niet het minste begrip hebben van Gods rechtvaardigheid, waarheid en heiligheid, bewijzen daarmee dat zij een kennis voorgeven te bezitten, geheel in strijd, met hetgeen des Heeren Woord ons leert.
Zuivere en ware kennis van God is alleen verkrijgbaar door den Heiligen Geest, die het verstand verlicht en ons daardoor in staat stelt om te verstaan wat de Heere ons in dezen, in Zijn heilig Woord heeft geopenbaard. God zal Zijn waarheid nimmer krenken. Zijne heiligheid en Zijne rechtvaardigheid, zullen nooit schade lijden.
Geen enkel zondaar wordt ooit behouden ten koste van Gods recht.
Dit wel te verstaan teekent en onderscheidt den eenen mensch aanstonds van den andere. Dan vleit ge uzelven met geen valsche hoop. Dan zoekt ge geen heil, in een weg waar geen hei! voor den zondaar te vinden is.
We hebben allen in Adam gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.
De schuld bij God gemaakt door de zonde, moet betaald, en zonder voldoening van die schuld kan er van vrede met God nooit sprake zijn. God is onveranderlijk ook in de eischen van Zijn heilige Wet.
Dit wel te verstaan, doet de door Gods Geest ontdekte zondaar vragen en uitzien of er nog een weg en een middel is tot ontkoming.
Bewust van eigen schuld en geestelijke onmacht, openbaart zich juist, hierin het wonder van genade, dat God de Heere nu niet ten koste, maar met behoud van Zijn Goddelijk recht genade aan zondaren schenkt. Rijzen daar bezwaren en bedenkingen tegen in uw hart, dan is de bewustheid van de onveranderlijkheid, ook van Gods beloften en toezeggingen genoeg, om tot geen wanhoop te komen.
Dan geeft die bewustheid vrijmoedigheid om te pleiten op genade geopenbaard in Hem, die met ééne offerande in eeuwigheid heeft volmaakt, degenen, die geheiligd worden. Tegenover al het pogen van satan om u daarvan te weerhouden volhardt ge met alle oprechten, in gebed en smeeking, wetende, dat alle Gods beloften in Christus Jezus, ja en amen zijn, Gode tot heerlijkheid en ons tot zaligheid.
Menschen kunnen veranderen. Hunne liefde kan verkoelen, hunne trouw kan ontrouw worden. Wat is er zelfs in den regel maar weinig noodig, bij velen, om voor altijd uit hun gunst te geraken.
Maar zoo is het bij den Heere onzen God niet. Onze ontrouw zal Zijne trouw niet te niet maken. Onze zonde zal Zijne genade niet te niet doen. Ware dit mogelijk, och, wie zou dan kunnen zalig worden.
Dan was het voor allen een afgesneden zaak. Want immers ook na ontvangene genade, blijft Gods kind nog zondaar.
De beste en de uitnemendste, moet tot zijn laatste snik voor God belijden: als Gij Heere in het gericht zoudt treden, ik zou voor U niet kunnen bestaan.
Wel zijn van de zonde de gevolgen nooit af te denken.
En wel moet ook ieder geloovige dit op smartelijke wijze ondervinden.
De oude vromen hebben wel eens gezegd:. „Gods volk zondigt niet goedkoop”, maar hoeveel lijden, tranen en jammer dit ook kan veroorzaken, nooit zal Gods trouw falen.
Om Christus wil vergeeft God de Heere uit genade de zonde en gaat Hij de Overtreding Zijner erfenis voorbij. Al is het onzerzijds duizendmaal verbeurd om Zijns zelfs wil, laat de Heere het werk Zijner handen niet varen. Daarom is de wetenschap dier Goddelijke openbaring, dat er bij den Vader der lichten geene verandering of schaduw van omkeering is, voor alle oprecht geloovigen, zoo rijk aan vertroosting.
Zondig en verdoemelijk voor God is de mensch in zich zelven aangemerkt.
Maar God is niet veranderd, Hij haat en straft de zonde.
Zijne heiligheid verandert niet.
Onder geen voorwendsel en langs geen enkelen weg is het mogelijk, dat de zonde haar straf ontgaat. God is ook onveranderlijk in liefde. Hij wil bet behoud van den zondaar; maar Hij kan dit niet willen ten koste van Zijne waarheid en heiligheid.
Maar wat nu onmogelijk was voor den mensch heeft God mogelijk gemaakt in en door de Gave van Zijnen Eeniggeboren Zoon.
Deze heeft als Borg en Middelaar voor al Gods uitverkorenen, de straf der zonde gedragen. Hij, die geen zonde heeft gekend, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Die waarheid wordt alom gepredikt in de wereld.
Zij wordt verstaan door het geloof. Zij wordt genoten door allen, die geloovig tot Christus toevlucht nemen, zich door Hem laten zaligen, om alzoo door Christus verlost van den vloek der wet, verlost van alle schuld en zonde, dien vrede te genieten, dia alle verstand te boven gaat.
De vijand komt gedurig daar op los, om was bet mogelijk Gods kind dien schat te ontrooven.
Maar de oogen die eenmaal hebben gezien, zullen niet terugzien. Stond het niet vast, en was het ons niet duidelijk geopenbaard, dat God de Heere onveranderlijk is, dan zou ten laatste, alle troost en hope u ontzinken.
Zelfs een Paulus moest nog belijden: als ik het goede wil doen ligt het kwade bij mij. Wat blijft er o ver van al onze goede voornemens, van al onze vrijwillige beloften, van al ons ijdel pogen om het kwaad in eigen kracht te overwinnen?
Bij de eerste schrede op den weg des levens wordt geleerd, dat alles vrije genade is. Genade, dat ge uw aangezicht naar God en uw rug naar de wereld gekeerd hebt. En zoo blijft ge, zal het wel zijn, tot het laatste oogen-blik van uw leven leeren, dat ge alleen door genade zult kunnen ontvlieden den toekomenden toorn, om voor eeuwig gered, te deelen in de zaligheid, door Jezus voor al zijn volk bereid.
Is het leven rijk aan beproevingen van allerlei aard, zalig is de man, die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen.
Ook zal de Heere Zijne kinderen niet laten verzocht worden boven hun vermogen. De zon aan den hemel kan door dikke en donkere wolken verhinderd worden haar glansrijke stralen te doen aanschouwen, en is de zon ondergegaan en heeft de avondschaduw plaats gemaakt voor nachtelijk duister dan blijkt hoe groot de verandering is, als het licht in duisternis is ondergegaan.
Maar zulk een verandering is er in God niet. Wel kan de Heere in Zijne vrijmachtige bedeeling, licht en duisternis gedurig voor Zijne kinderen doen afwisselen, maar dan is dit geen verandering in God zelf!
Nergens kunnen we grooter behoefte aan hebben, bij al het wisselvallige en onbestendige dezer tegenwoordige wereld, dan aan een vast rustpunt voor ons arme hart.
En dat rustpunt wijst apostel Jakobus aan, met te wijzen op de onveranderlijkheid Gods. Wie geloovig op deze veilige reede mag ankeren zal gewaar worden hoe goed en hoe veilig het daar is, bij het losbreken van den storm en bij het verheffen van schuimende golven.
Menig kind des Heeren, gekomen voor de poorten des doods, en gevraagd, hoe het van binnen gesteld was, gaf met stervende lippen getuigenis van de levende hoop, door alleen nog maar te kunnen zeggen: De Heere is getrouw.
Daar lag dan in begrepen het geloof in de onveranderlijkheid Gods.
Al kunt ge dan niet meer veel woorden voortbrengen, als maar dat ééne in uw ziele leeft, dat Jezus Christus gisteren en heden in der eeuwigheid Dezelfde is, en dat Gods Verbond vast en onveranderlijk is, dan zal dat genoeg zijn, om bij de bewustheid dat ge uit genade het eigendom van Christus zijt geworden, te hopen en te wachten op het heil des Heeren. Dan immers verzekert Jakobs God aan Zijn erfdeel:

„Ik de Heere worde niet veranderd, daarom zijt gij o Jakobs kinderen niet verteerd.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's

De onveranderlijkheid Gods

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's