Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christelijks Gereformeerde Kerk (CLXXIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijks Gereformeerde Kerk (CLXXIII)

De Afscheiding 1836-1840

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geschrift is verdeeld in drie deelen. In het eerste deel wordt gehandeld over: de oorzaken der onrust in de Hervormde kerk; daarna: over de wijze waarop het separatiamus zich uit die onrust heeft ontwikkeld; eindelijk: over het onstaatkundige en vooral het onregtmatige der vervolging.
Het laatste deel boezemt ons thans het meeste belang in.
Daarin wijst Groen op overtuigende wijze aan dat de vervolging is ondoeltreffend. „Immers wat kan zij bedoelen?
De scheiding te doen ophouden, de rust in de kerk te herstellen.
Maar, zoolang hunne overtuiging niet verandert is volhouden voor de Afgescheidenen plicht; en door dwang, door straf die men als onrechtvaardig beschouwt, wordt men wel verbitterd, niet overtuigd….
De vervolging is ontoereikend.
Tot gewetensdwang is elke straf ongenoegzaam; van hier dat ook wanneer men met de lichtste straf begint men op dien weg of teruggaan of met verbanning en doodstraf eindigen moet, en met grond concludeert Groen daaruit dat wanneer de Afgescheidenen maar volhouden, de volkomen vrijheid van godsdienst of vroeger of later zal moeten worden verleend, mitsdien de overheid niet zal overgaan om de doodstraf op hen toe te passen.
De vervolging heeft een zeer nadeelige strekking.
En hier wijst Groen op het gevaar dat uit deze vervolging voor de vervolgers zelf zou kunnen geboren worden. Thans, zegt hij, beantwoorden de Afgescheidenen dit alles nog met lijdelijk verzet maar daar kan een tijd komen dat dit lijdelijk verzet plaats maakt voor opstand en in dien opstand zullen zich velen aan hunne zijde scharen, wel niet omdat zij het met de Afgescheidenen eens zijn, maar omdat gevoeld wordt dat dezen menschen onrecht wordt aangedaan.
Ook wijst Groen op de betuigingen van sympathie die de Afge-scheidenen uit het Buitenland ontvangen en hoe in Frankrijk en Zwitserland, in Engeland en Pruissen protesten tegen deze vervolgingen zijn gehoord.
En steeds klemmender wordt zijn betoog, steeds welsprekender zijn woord. „De Afgescheidenen zijn ingezetenen van Nederland”, roept hij uit, „dus geene inlegeringen;
Ieden eener gezindheid, die de openbare orde of veiligheid niet stoort; dus vrije godsdienstoefening ; leden der Gereformeerde gezindheid, dus hebben zij evenals de leden van het kerkgenootschap, recht op de gelijke bescherming welke aan alle in het Kijk bestaande gezindheden toegekend is.
Punt voor punt worden nu achtereenvolgens alle deze dingen besproken. Eerst het onrechtmatige der inkwartiering waarvan Groen treffende voorbeelden aanhaalt; daarna neemt hij de welbekende artikelen uit het Code penal 291 – 294 onderhanden en toont aan dat bij een zoodanige uitlegging als daar aan deze artikelen gegeven wordt een aantal onzer dierbaarste vrijheden zouden kunnen weggenomen worden; vervolgens op de tegenstrijdigheid in de rechtspraak.
„De regtbanken zijn onderling in strijd. Dezelfde daad is onder het eene resort strafbaar, onder het andere vergund….
De zaak wordt door het Gouvernement niet, althans niet geheel in den volsten zin, aan de rechtbanken overgelaten.
De houding die de regeering tegen de Gescheidenen aangenomen heeft, toont genoeg dat zij de bijeenkomsten als strafwaardig beschouwt.
Nu wil ik voorzeker niet tekort doen aan de rechters en aan de onafhankelijkheid van hun karakter; maar ik geloof echter, dat de betamelijke zucht om het Gouvernement te ondersteunen, wel eens, ook waar slechts den schijn van wederspannigheid is, tot vooringenomenheid zon kunnen leiden…..
Vernietigd, ik zeg het vrij uit, behoort de Fransche wetsbepaling te worden, in zoo verre zij op Godsdienstoefening toepasselijk gesteld is”; en hij beroept zich ten bewijze daarvoor op de dagen van 1814 en 15 en op de milde begrippen, die in de Grondwet uiting gevonden hebben. Immers de Afgescheidenen zijn geen nieuwe secte; zij zijn leden der gereformeerde gezindheid.
Als zoodanig hebben zij met de leden van het Hervormde kerkgenootschap recht op die gelijke bescherming, welke aan alle gezindheden is toegezegd.
Voor Groen stond het dus vast dat de Afgescheidenen niet iets nieuws waren. Zij zijn afvalligen wellicht van het kerkgenootschap, maar voorzeker getrouwe leden van de gezindheid, van de kerk ….
De belijdenis, de uitdrukking van het gemeenschappelijk geloof, kenteekent de gezindheid.
De Afgescheidenen, wel verre van de Hervormde Belijdenis te laten varen, klemmen zich veeleer, indien ik het dus uitdrukken mag, er aan vast.
Ja, zoo ver gaat Groen, dat hij zegt: Het kerkgenootschap is, wat geloofseenheid betreft foeto, opgelost geworden; ten aanzien van inwendig beheer heeft het de beginselen der Geref. Kerk geheel ter zijde gelegd. Het Genootschap heeft zich foeto afgescheiden van de Geref. Kerk,
Zij daarentegen die men afgescheidenen noemt, hebben, dewijl zij deze feiten (mijns inziens ten onrechte) onherroepelijk achten, zich buiten het genootschap begeven om te kunnen blijven.
Deze woorden teekenen zuiver het origineel der Afscheiding en het origineel van Groen, en verklaren tevens waarom niet de Afscheiding maar wel de Afgescheidenen zijn volle sympathie hadden; het genootschap van de Afgescheidenen had zich onherroepelijk van de Gereformeerde kerk afgescheiden; en op grond daarvan hadden zij volle vrijmoedigheid om het genootschap te verlaten, daar zij alleen buiten het genootschap zich als de Gereformeerde kerk konden openbaren.
Groen stond op hetzelfde standpunt, met dit verschil, dat hij deze afscheiding van de Gereformeerde kerk niet onherroepelijk achtte.
Hij meende hier met een tijdelijke afscheiding te doen te hebben waarop een wederkeeren van genootschap tot de Gereformeerde kerk volgen zou.
Daarom mocht men het genootschap niet verlaten maar in het Genootschap arbeiden aan de wederkeering tot de kerk.
Dat was bet ideaal van Groen: kerkherstel, reorganisatie of hoe gij het noemen wilt,
Maar de geschiedenis heeft het beginsel der afscheiding gerechtvaardigd en het beginsel van Groen geoordeeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's

De Christelijks Gereformeerde Kerk (CLXXIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's