Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. S, te E.
schrijft ons het volgende: „Brakel zegt in zijn Redelijke Godsdienst, hoofdstuk 39 § 25, dat de kinderen „die jong sterven uit kracht van het Verbond gehouden moeten worden zalig te „zijn. Onze ouden zeggen: ik moet daar „iets|voor ontvangen hebben, eene geloofsovertuiging; dan hebben wij vastigheid. „Verder zegt Brakel’. zoo heeft men ze „ook voor ware bondgenooten en kinderen „Gods te houden, als ze opwassen, totdat „ze metterdaad vertoonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn en aan de beloften geen deel hebben. Zij vallen niet „uit, uit de genade, maar het is een „bewijs dat ze nooit waarlijk in het verbond zijn geweest. 
Gelijkt dit niet veel „op Dr. Kuyper’s leerstelling omtrent de „onderstelde wedergeboorte?”
Antwoord: Er is een groot verschil tusschen de doopsbeschouwing van Dr. Kuyper en die van W. k Brakel, al kan niet worden ontkend dat Brakel in § 25 conclusies trekt, die eenigzins gelijken op die van Dr. Kuyper. De laatste echter leert een doop op grond eener onderstelde, doch door de Schrift niet geleerde wedergeboorte van alle kinderen der Verbonds; de eerste een doop op grond van het in zijn (hetzij uit- of inwendig) in het verbond van alle verbondskinderen.
Dit maakt reeds een groot verschil. Dr. K. zegt: „alleen de uitverkorenen zijn in het verbond, doch daar wij niet weten wie al of niet uitverkoren zijn, onderstellen wij het van allen en doopen op dien grond het zaad der gemeente.”
Brakel zegt: „alle kinderen der gemeente zijn in het verbond, doch sommigen zijn er slechts uitwendig in, maar hun doop rust op geen onderstelling, maar op de wetenschap dat God zijn verbond oprichtte met Abraham en zijn zaad.
Nu trekt Brakel echter op grond van het inzijn van de kinderen der gemeente in het verbond eene conclusie voor de jongstervende kinderen, welke echter te ver gaat.
Wij hebben zeer veel achting voor Brakel, maar als richtsnoer mag toch alleen Gods Woord gelden. Brakel bouwt de zaligheid der jongstervende kinderen der bondgenooten, hetzij bekeerden of onbekeerden, op het inzijn dier kinderen in het verbond.
Hij erkent echter ook in § 25 dat niet alle kinderen, die in het verbond zijn, er waarlijk of inwendig in zijn, want hij zegt dat zij, die bij het opwassen vertoonen, dat zij de vreeze Gods missen, bewijs geven, dat zij nooit waarlijk in het verbond zijn geweest.
Die nu jong sterven hebben dus geen blijk kunnen geven dat zij of waarlijk, dat is, inwendig of slechts uitwendig in het verbond waren.
Wij mogen dus niet, (gelijk van hen, die bij het opgroeien toonen, dat zij niet inwendig in het verbond zijn) van die jong-! stervende kinderen zeggen: zij waren slechts inwendig in het verbond.
Hebben wij nu echter grond in de Schrift om te zeggen: al, die jonggestorvenen zijn inwendig in het verbond?
Mogen wij nu die conclusie trekken, te meer waar Brakel in § 26 zelf betoogt dat dit inzijn in het verbond of het geheiligd zijn in Christus niet wil zeggen, dat de kinderen naar waarheid het beginsel des geloofs, der wedergeboorte en heiligmaking deelachtig zijn?
Leert de Schrift dat al die bondelingen, die vroeg sterven, uitverkoren zijn?
Wij hebben het nog nergens gelezen.
Wel leert Romeinen 9 dat het uitwendig inzijn in het verbond niet altijd saamgaat met het geestelijk inzijn of een inzijn door uitverkiezing, daar het niet alles Israël is, wat Israël genoemd wordt. Niet de kinderen des vleesches, die uitwendig in het verbond zijn, maar de kinderen der beloftenis worden voor het ware zaad Abrahams gerekend.
Geboren te zijn uit bondgenooten is nog geen bewijs voor een waarlijk of inwendig zijn in het  genadeverbond, gelijk de Schrift ons daarvan een voorbeeld geeft in Ezau.
Daarom heeft het hart van den geloovige behoefte de belofte des verbonds, aan Abraham en zijn zaad en dus ook aan het zaad van dien geloovige gedaan, voor ieder kind persoonlijk door het geloof te omhelzen, zal hij bij het wegsterven van zijn kind gelooven kunnen dat die bondeling ook waarlijk een bondeling en uitverkoren vat is.
De belofte Gods dringt hem daarom ook tot biddende werkzaamheid aan den troon der genade.
Ds. Diermanse, Emer. predikant, heeft dit zeer juist uitgedrukt in zijn „De uitverkoren kinderen wedergeboren, eisch des Verbonds?” bladzijde 125, waar hij aldus schrijft:
„Maar toch is er voor degene, die waarlijk de belofte Gods aangrijpt voor zijne kinderen, hier een helder licht. Het aan de belofte Gods zich vastklemmende geloof der ouders heeft hier licht en troost, die niet zullen bedriegen. Want hoewel de zaligheid dergenen, op wie naar eeuwige verkiezing de belofte waarlijk ziet, geenszins afhangt van het al of niet geloovig omhelzen dier belofte door de ouders, is het toch zeker, dat alléén dat omhelzen, bij de levendige erkentenis dat zij mét ons den eeuwigen dood verdiend hebben, den ouders waren troost kan schenken over hunne kinderen, hetzij zij vroeg heengaan of niet.
Waren troost en die onbedriegelijk is, want niet alleen dat God Zijne belofte, geloovig aangenomen, om zijn troon en grooten Naam zal vervullen; maar ook getuigt zulk eene geloofsoefening op zich zelf reeds, dat die kinderen, welke het geldt, naar de verkiezing den Heere toebehooren, want de Heilige Geest zal zulks alleen geven over zulke kinderen, die ook van eeuwigheid de Zijnen zijn, want in God is geen tegenstrijdigheid. Alleen mag men dit niet zeggen, n.l. dat die kinderen om welke de ouders geen geloofs oefening hebben, hieruit blijken niet verkoren te zijn geweest. Dit blijkt hieruit niet.
Alleen blijkt hieruit, dat ouderen schandelijke onverschilligheid omtrent de belofte, die het God behaagt hun omtrent hun omtrent hun kinderen in de handen te leggen.
Het is zondig deze belofte te verachten en er niet mede te worstelen voor Gods troon om het behoud van elk uwer kinderen. Hoewel ter anderer zijde ook weer niet ontkend kan of mag worden, dat waar dit gehoorzaam en dankbaar omhelzen van de belofte Gods plaats heeft, dit is alleen een vrucht des Geestes, en niet van eigen akker.”
Ten slotte maakt Ds. Diermanse deze conclusie, waarmode wij bet geheel eens zijn: „En zooveel staat dan nu vast, dat wij wijs zouden zijn boven hetgeen wij weten, als wij zeiden, dat het vast en zeker is dat alle de vroegstervende kinderen, in het verbond geboren, verkoren en zalig zijn.
De waarheid, die wij ootmoedig moeten belijden, is deze, dat het kan wezen dat alle die vroegstervende kinderen verkoren en zalig zijn; maar ook: dat het wel kan zijn dat dit van een deel niet zoo is.”
Als wij echter denken dat Brakel in § 25 stelt, dat al de kinderen der bondgenooten op grond van ’t verbond zalig zijn, als zij jong sterven, dan dichten wij hem eene meening toe, die hij niet uitspreekt.
Brakel zegt niet dat ze het zijn, maar dat ze er voor gehouden moeten worden, en daarmede bedoelt hij, naar onze gedachte, dat aangezien het tegendeel niet is gebleken, niemand het recht heeft om ze niet voor ware of inwendige bondelingen te houden.
Dr. Kuyper leert echter dat de in leven blijvende kinderen, ook al leven zij nog zoo goddeloos, voor wedergeborenen moeten gehouden worden, bij wie de wedergeboorte door bekeering naar buiten nog moet openbaar worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1910

De Wekker | 4 Pagina's