Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. v. D. te D. vraagt het volgende:
„Laatst hoorde ik betoogen dat onze 37 Geloofsartikelen uit den boezem der Nederlandsche Kerk zijn, en onze Catechismus van Duitschen oorsprong. Hoe is dat zoo, daar Guido de Bres van afkomst was uit Mons en aldaar het bedrijf van glasschilder uitgeoefend heeft en dus een Franschman van geboorte is?”
Antwoord. Guido de Bres de opsteller onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis is, zooals u juist opmerkt, geboren te Mons of Bergen in Henegouwen. Mons ligt dus niet in Frankrijk maar in het tegenwoordige België dat in dien tijd den naam droeg van de Zuidelijke Nederlanden.
Hij is dus geen Franschman, maar een Zuid-Nederlander, al woonde hij ook in dat gedeelte waar de Fransche taal door het grootste deel des volks wordt gesproken.
Vandaar dat hij zijne belijdenis ook oorspronkelijk in het Fransch schreef en zij in die taal het eerst het licht zag. Toch was het doel van de Bres mot die belijdenis de Nederlandsche kerken te dienen.
De kerken van Gereformeerde belijdenis in Frankrijk hadden dan ook reeds eene belijdenis, de Fransche geloofsbelijdenis geheeten, welke in vele opzichten met de Nederlandsche overeenkomt.
Houdt men nu daarbij in het oog dat de Bres bij het opstellen van zijne belijdenis Saravia, later professor te Leiden en Hermanus Moded, later predikant te Utrecht en ook lid van de Synode van Wezel in 1568, over dit werk geraadpleegd heeft, en vóór de uitgave in 1562 de goedkeuring van vele Nederlandsche theologen er over gevraagd heeft, dan mag men wel zeggen dat de Nederlandsche geloofsbelijdenis uit den boezen der Nederlandsche Kerk voortgekomen is.
Men moet echter hierbij niet afzonderlijk aan de Noord-Nederlandsche maar aan de geheele Nederlandsche Kerk denken en daarbij niet vergeten dat het grootste deel der Gereformeerde gemeenten toen nog in de Zuidelijke Nederlanden gevonden werd, zoodat daar reeds verschillende Synoden gehouden waren eer men er aan denken kon dat in de Noordelijke Nederlanden te doen.
Vandaar dat reeds op de Synode te Antwerpen in 1566 onzer belijdenis werd nagezien en hier en daar bekort, werd aangenomen. Toen in 1574 de eerste Synode in Noord-Nederland werd gehouden en wel te Dordrecht werd daar dan ook terstond bepaald dat de predikanten de 37 artikelen zullen onderteekenen.
Onze belijdenis is dus wel specifiek Nederlandsch van oorsprong, maar dan uit de Gereformeerde Kruiskerken in het Zuiden, welke kerken reeds vroeg geheime Kruissynoden hielden ”
Later kreeg men de Synoden van Nederlandsche ballingen te Wezel en Emden en sedert 1574 Synoden op Noord-Nederlandschen bodem.
Doch die drieërlei Synoden èn te Antwerpen in 1566, èn te Emden in 1571 èn te Dordrecht in 1574 besloten de Belijdenis van de Bres te onderschrijven. Zij erkenden allen onze belijdenis als eene belijdenis uit en voor de Nederlandsche Kerk.


T. B. te ’s-Gr.
vraagt eenige verklaring van Spreuken 25:17: „Spaar uwen voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde en u hate.”
De Spreukenschrijver wil hier in het algemeen tot matigheid aansporen in onze handelingen. In het voorgaande vers heeft hij reeds vermaand ook in het eten van honig matig te zijn.
Hoe zoet deze ook is, men kan ze door te veel er van te eten, moede worden. In de meest geliefkoosde spijs moet men dus zelfs matig zijn. Zoo, zegt Salomo in het volgende vers, is het ook in onzen omgang met onzen naaste
Onze vrienden mogen wij bezoeken, maar ook daarbij moet gewacht voor te veelvuldig bezoek. Men kan niet op alle uren van den dag bij zijn naaste komen, dat zou te lastig worden en hem in zijn particulier leven hinderen. Men pare dus in het bezoeken van den naaste wijsheid met voorzichtigheid. Hier zou men kunnen toepassen een oud versje:
„Een wijle weg en dan weerom;
„Dat maakt den vriend meest wellekom.”


Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1910

De Wekker | 4 Pagina's