Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vergeving der zonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vergeving der zonden

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zanden ontvangen zal door Zijnen naam.” Handel. 10:43

Op bijzondere wijze daartoe voorbereid, bevind zich Petrus thans te Cesarea daartoe uit Joppe ontboden, en vindt ten huize van Cornelius, een hoofdman over honderd, een kleine gemeente bijeen, welke met Cornelius verlangt om van Petrus te hooren, wat dezen van God bevolen is.
Cornelius, van geboorte een Heiden, was met de Joodsche godsdienst bekend geworden, was zelfs een proseliet, een man Godzalig en vreezende God met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende. De Heere die de behoeften van al de Zijnen kent, wist wat Cornelius behoefde. Hem was zoo zeer noodig nader onderricht te worden omtrent den Messias, van Wien hij wel veel gelezen en gehoord had, maar omtrent wien het volle licht hem nog niet was opgegaan. Verblijd met de komst van Petrus, in wiens komst hij de verhooring ziet op zijn gebed, is hij vol verlangen om uit Petrus mond te mogen hooren, wat deze hem te boodschappen heeft. Petrus zal niet spreken tot onwetenden, maar tot menschen, die gehoord hebben van de zaak, waarin geheel het land over gesproken wordt. „Gijlieden weet de zaak, zoo hooren we die geschied is door geheel Judta, beginnende van Galilea, na den doop, wei ken Johannes gepredikt heeft, belangende Jezus van Nazareth enz.
Deze Jezus aan het kruis genageld en gedood heeft God opgewekt ten derden dage, en wij die van alle dingen getuigen zijn geweest, hebben het bevel ontvangen, den volke te prediken, dat Hij is degene, die van God verordend is tot een Rechter van levenden en dooden. Met klimmende aandacht hoort Cornelius, en degenen, die met hem zijn, wat des Heeren dienaar predikt, en wat zal het hun goed gedaan hebben, die laatste woorden te hooren, waarin Petrus zeide: „Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal, door Zijnen naam”.
Al de getuigenissen der profeten tot één getuigenis vereenigd, en daardoor het goddelijk doel en oogmerk van de komst en de openbaring van Christus, in het heerlijkste licht geplaatst: vergeving der zonden, voor een iegelijk, die in Hem gelooft. Geen prediking is voor heilbehoeftige zielen hiermee te vergelijken. Dit is door niets te overtreffen. Alleen van die prediking kan gezegd worden, dat zij beantwoordt aan des zondaars behoefte! Als het God de Heere behaagt een mensch met zijn afkomst en met zijn zondaarstoestand bekend te maken, of we dan afstammen uit Israël of uit de Heidenen is hetzelfde. Er is maar één Naam onder den hemel geopenbaard, door welken we moeten zalig worden. Er is maar een Borg en Middelaar van het verbond der genade. Er is maar één weg, welke tot het eeuwige leven leidt. De zonde heeft de mensch van God gescheiden. God is heilig en kan met de zonde geen gemeenschap hebben. Door de zonde heeft de mensch God Zijnen Schepper verloren. Onmogelijk kan de mensch zichzelven verlossen, hij moet, zal hij zalig worden, door God zelf worden verlost. Omdat de mensch tengevolge van de zonde God mist, kan noch zal hij ware rust en vrede vinden, zoolang hij van de zonde niet is verlost.
Gezocht is naar die verlossing alle eeuwen door, en gezocht wordt daarnaar nog alle dagen, getuigen al die menschen die in cellen en kloosters zich laten opsluiten, in het wezen der zaak, met geen ander doel, dan om te komen tot vergeving der zonde.
Maar helaas. Uit de werken der wet zal geen vleesch worden gerechtvaardigd voor God. Met al het goud dezer wereld kan de zonde niet worden afgekocht. Met al de tranen der wereld wordt geen enkelen zondaarde zonde kwijtgescholden. Alleen het bloed van Jezus Christus Gods Zoon, dat reinigt ons van alle zonden. Daarom zegt het zooveel, als Petrus er met zooveel nadruk op wijst, dat al de profeten getuigenis geven van dien éénen Redder en Verlosser, die in de belofte alzoo is geopenbaard, in schaduwen en offeranden is voorgesteld, in bijzondere voorzeggingen is aangewezen, als voor de oogen van Israël geschilderd, om eindelijk in de volheid des tijds zich te openbaren, als de van God geschonken Zaligmaker en Verlosser, die zichzelven gf geven heeft tot eene verzoening voor onze zonden. Daartoe heeft Hij geleden, daartoe is Hij gestorven den vloekdood aan het kruis op Golgotha, en daartoe is Hij ook opgewekt. Wat Petrus hier uitspreekt is in ’t kort de samenvatting van alles wat God de Heere in Zijn’ eeuwigen en ondoorgrondelijken raad tot zaligheid van zondaren heeft besloten. Met die opdracht om predikers te zijn van de vergeving der zonde zond de Heere Zijne dienaren uit. Dat is de onschatbaar rijke inhoud van hun lastbrief. Die wat anders predikt is geen dienaar van Christus.
Hiervan was ook Paulus zoo volkomen zeker, dat hij aan de Galaten verzekert: al kwam er zelfs een engel uit den hemel, die een ander evangelie predikt, dan ook hij, Paulus namelijk, gepredikt had, die is vervloekt. Trouwens, vergeving der zonden, heft de oorzaak van verwijdering tusschen den zondaar en Zijn God op. Wie door Gods genade in de vergeving der zonde deelt, die zal ook deelen in den vrede met God. Dan heeft de Wet haar verdoemende kracht verloren, dan zullen al uwe beschuldigers beschaamd moeten aftrekken. Dan is de hel voor u gesloten en de hemel geopend, dan draagt ge het bewijs in u, dat ge tot Gods kind zijt aangenomen. Die weldaad is zoo onoverzienbaar en onbegrijpelijk groot, dat zij nooit naar waarde is te omschrijven. Wat zijn de beloften en toezeggingen, door God aan Zijn volk gedaan veel en groot. En al die beloften zijn in Christus Jezus, ja en amen. Men moet persoonlijk weten, wat het is, in den waren zin van het woord, een zondaar te zijn, men moet weten wat het is, onder den last zijner zonden gebogen te gaan; men moet bij dagen en bij nachten hebben uitgezien, gezucht, en geweend en geworsteld hebben, om van de zonde verlost te worden, dan zal men het beste weten, wat het is, van de zonde verlost te zijn.
In dat geloofsbewustzijn te mogen leven is een weldaad waartoe niemand komt, anders dan door het evangelie, waar de H. G. zich van bedient, om den zondaar te schenken, wat hem daartoe noodig is.
In antwoord op de vraag, voor wie die weldaad is, en wie daarin deelen, zegt Petrus in zijne prediking er nadrukkelijk bij: een iegelijk, die in Hem gelooft. Zonder geloof is er nooit gemeenschap met Christus. Het geloof is het middel dat de zondaar met Christus vereenigt. De Schrift noemt dit onder meer, „in-zijn in Christus”. Die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Van daar dat door geheel Gods woord zoo herhaaldelijk op de dierbaarheid en de noodzakelijkheid des geloofs gewezen wordt.
Op de vraag door een aan zich zelf ontdekten zondaar gedaan: wat moet ik doen, opdat ik zalig worde, antwoordt een apostel van Christus: geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. En om nog maar één uitspraak uit velen te noemen, wie kent niet het beslissend woord: uit het evangelie van Johannes (hoofdst. 3:36): „Die in den Zoon gelooft die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem.” ,Een iegelijk, die gelooft”, hoe eenvoudig, en met weinige woorden, wordt alzoo een ontzachelijke vraag beantwoordt.
En dat nu het gelooven een bevel Gods en tevens een genade Gods kan zijn, hoe is dat te verstaan? Dat dit waarheid is, lijdt voor allen die Gods Woord belijden geen tegenspraak. Christus zegt zelf: bekeert u en gelooft het evangelie. Onze Dordtsche vaderen hebben het in hun bekende artikelen evenzoo met nadruk uitgesproken dat het bevel des geloofs moet gepredikt worden. En toch wordt het in Gods heilig woord ook zoo stellig mogelijk uitgesproken, als we lezen: „uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave” (Ef. 2). Dit is nu niet met elkaar in strijd, het is de vraag maar, hoe we het hebben te verstaan. De Schrift verklaart in dezen zichzelve.
Aller duidelijkst zien we dit in Filipp. 2, daar lezen we, onder meer: werkt uws zelfs zaligheid met vreezen en beven. Maar, volgt er op — want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Wat God wil en gebiedt, daar geeft Hij de zijnen ook genadiglijk de kracht toe.
Is het nu alleen mogelijk tot vergeving der zonden te komen, door het geloof, dan wordt het van zelf voor ieder, die het waarlijk om redding en behoudenis te doen is, de vraag: hoe kom ik aan het geloof. Dat heeft de mensch niet uit zich zelven en dat krijgt hij niet door zich zelven, maar dat werkt de heilige Geest door het woord in de harten van Gods uitverkorenen. Het geloof is immers uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.
Waar dat woord wordt gepredikt naar den zin en de meening van Gods Geest, zullen er zoo velen gelooven, als er ten eeuwigen leven zijn verordineerd. Petrus noch iemand der andere apostelen vragen naar de uitkomst, zij doen wat de Heere hun geboden heeft, en laten de uitkomst over aan Hem, die Zijn raad uitvoert, en die al Zijn welbehagen doet.
Voor ieder, die gelooft is Christus dierbaar, want door het geloof in Christus, zijt ge voor God rechtvaardig en een erfgenaam des eeuwigen levens. En in ’t geloof dat uwe zonden zijn vergeven, en dat ge in en met Uw Borg deelt in de kwijtschelding van al uw ongerechtigheden, kunt en moogt ge met een Paulus getuigen: wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus. Als een eersteling uit de Heidenen, zien we een Cornelius, onder de bijzondere leiding der Goddelijke ’.Voorzienigheid komen tot de genade, die in Christus Jezus is. Na voorafgaande voorbereiding dorstte zijne ziel naar gerechtigheid, en naar de volle zekerheid van de vergeving der zonde. Wat zal daarom de prediking van Petrus hem aangenaam zijn geweest. Wat zal hij met eerbied en belangstelling hebben geluisterd naar dat dierbaar evangelie. En als het straks door anderen wordt gehoord dat God ook den Heidenen de bekeering ten leven heeft gegeven, verheerlijken zij God.
Eeuwen lang is intusschen onder Joden en Heidenen, de prediking van het evangelie, naar het bevel des Heeren, voortgezet. Nog heden ten dage geschiedt zulks in omtrent driehonderd verschillende talen. En nog altijd blijft het evangelie van onverzwakte kracht: een iegelijk die gelooft, zal vergeving der zonden ontvangen door Zijnen naam. Geen anderen naam is onder den hemel tot Zaligheid geopenbaard. Geen kunstelijk verdichte fabelen zijn het, die de apostelen der menschen hebben voorgehouden. Zij hebben met- Christus, nadat Hij uit de dooden was opgestaan, gegeten en gedronken. Als historische getuigen zijn zij opgetreden, predikende de genade Gods in Hem geopenbaard. Laat de wereld nu spotten, laat het ongeloof verwerpen, maar hun die gelooven zal het evangelie een kracht Gods zijn tot zaligheid. Drukt u het gevoel uwer zonden, verkeert ge in vrees, nog eenmaal te zullen omkomen, denkt ge bij oogenblikken, dat onze gebeden niet worden verhoord, blijft nochtans pleiten op Gods beloften aan armen en ellendigen gedaan. Houdt aan in het gebed. Op des Heeren tijd zal blijken, dat de Heere niet beschaamt degenen die op Hem hopen. De weldaad, vergeving der zonden, van God uit genade te ontvangen, is zoo groot, dat het ons niet te veel moet zijn, daarom te worstelen aan den troon der genade. Wij kennen hier slechts ten deele, ook in betrekking tot het groote goed, dat de Heere heeft weggelegd voor degenen, die Hem vreezen. Eenmaal echter zullen alle door Jezus verloste zielen kennen, gelijk ook zij zelve gekend zijn. Dan zal de eeuwigheid niet te lang zijn om God drieêenig over zijne onuitsprekelijke genade te danken. In dat wonder van genade: Vergeving der zonden zal dan ieder kind Gods zich verlustigen tot in eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1911

De Wekker | 4 Pagina's

Vergeving der zonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1911

De Wekker | 4 Pagina's