Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mara beter dan Elim?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mara beter dan Elim?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Aldaar stelde Hij het volt een inzetting en recht en aldaar verzocht Hij hetzelve”. Exodus 15:25b

Wat waarde heeft, wordt beproefd. De diamant moet gekloofd en geslepen worden en met zorg wordt elke oneffenheid weggenomen, opdat hij straks aan de kroon van een vorst of in bet halssnoer van eene jonkvrouw zou kunnen glinsteren. Het goud wordt gelouterd. Gelijk het als erts uit den schoot der aard wordt opgegraven is het onoogelijk, waardeloos; het moet in den smeltkroes, opdat het gezuiverd wordt en zijn schoonen, flikkerenden glans zou verkrijgen. Eveneens is het met het zilver en met elk ander der edele metalen. Het was dan ook een wet in Israël, door God zelf gegeven, dat al wat het vuur kon doorstaan ook door ’t vuur moest worden beproefd, opdat het rein zou worden. Num. 31:22, 23a.
Deze wet geldt bovenal voor den discipel van Christus, die zoo dikwerf zijn zang in koor met Israël’s dichter moet aanheffen:

Gij hebt mij voor een tijd beproefd
En mij gelouterd door ’t lijden,
Gelijk het zilver werd beproefd.

Is het ook niet zoo met het volk van Israël zoekende naar water, versmachtende van dorst in een onherbergzaam oord? Dat volk is aan Farao’s zwaard ontkomen, maar een wreeder vijand treedt hun tegen. Of wat is voor zoo’n groot leger ontzettender dan éen voor éen te moeten versmachten van dorst. Nergens een druppel water; niets dan een geroosterde bodem, niets dan ’t gloeiend zand der woestijn, niets dan verzengende zonnehitte. Maar na drie dagen daagt er onverwachts een betere dag. Ginds spiegelt zich de zon in een kabbelende stroom, ginds — ja daar is water. Welk een blijdschap! Bij tientallen stormen Israël’s zonen op het water toe, oud en jong verdringt zich, maar — welk een teleurstelling! Als de eerste zijn brandende lippen aan een verfrisschende beker denkt te zetten, slaakt hij de pijnlijke klacht: Mara — „het is bitter”. Raadselachtige weg des Heeren! Heeft Hij Zijn volk daarom uit de hand van Egypte’s dwingeland, uit de diepte der wateren verlost om het te laten versmachten? Wordt de droeve gedachte bewaarheid: „de Heere heeft vergeten, de Heere heeft verlaten?” Zoo heeft Israël en wie weet hoeveel duizenden na hen gezucht, geklaagd, gemurmureerd, ais ze aan Mara toefden. Maar hoe? Weet gij niet, dat de woorden „ vergeten”, „verlaten” in Gods woordenboek niet worden gevonden? De Heere leidt niemand naar een Mara om te vergeten, maar om te verzoeken. Lezen wij hier niet „en aldaar verzocht Hij hetzelve”. Wij behoeven zeker niet breed uiteen te zetten in welken zin hier ’t woord verzoeken voorkomt. U is de uitspraak van den Apostel Jacobus bekend: „Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: ik word van God verzocht.”
Bij Jacobus wordt bedoeld een verzoeking tot ’t kwade, tot de zonde en dit is in den Allerhoogste niet te denken. „Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht”. God verzoekt, maar slechts om te beproeven, om tot openbaring te brengen wat er in ons hart woont, om dieper aan ons zelf te worden ontdekt. Het vuur dier verzoeking wil ons hart uitbranden, wil de vezelen van ongeloof, van hoogmoed, van zelfzucht verteeren, wil ’t hart ontgloeien tot een stil vertrouwen op den Heere en Zijne sterkte. Zoo ook waar Israël komt aan Mara. Dat volk staat nog aan den ingang der woestijn, doch reeds nu wil de Heere, dat het volk met de daad zou toonen op Zijn God te vertrouwen, wien zij voor drie dagen aan de boorden van de Schelfzee een lied ter eere hebben gezongen. O, het zijn zonnige dagen, wanneer wij aan de stille stranden van de levenszee de harp zoo rustig kunnen tokkelen wanneer wij het lied der blijdschap kunnen zingen, wanneer in huisgezin en levensroeping steeds de wind uit het Zuiden waait en het zomert in de levensgaarde. Maar… daar wenkt een Mara, daar werpt de Heere op eens een storm in die rustige kabbelende zee van ons leven en…. Israël versmacht van dorst; Manasse zucht in den kerker; de verloren zoon hongert; onze aardsche schat gaat in vlammen op; de dood klapwiekt met zijn zwarte vlerken langs het vensterglas en een geliefde dochter wordt in de kracht van haar leven geknakt en een veel belovende zoon wordt weggenomen van den akker des levens; uw verwachting verdwijnt, uw berekening faalt, uw geloof wordt geschokt; vergeet niet, daar wordt een steen opgericht, waarop gebeiteld staat: „en aldaar verzocht Hij u.” De Heere alleen moest ons hoogste, ons eenigste, ons alles wezen, en om dat te leeren in de praktijk van het leven, hebben wij onze Mara’s noodig, en heeft de Heere voortdurend eene worsteling met Zijn volk. Maar wij, menschen, verstaan dikwerf die worsteling niet; de hitte der beproeving richt ons oog wel heen naar de thermometer om te zien hoe hoog zij gestegen is, maar zoo zelden, dat het geloofsoog eens omhoog geslagen wordt tot Hem, die dat vuur der beproeving stookt en de thermometer houdt. Onder het gansche Israël was er maar één, die verstond, waar Mara ons brengen moet, niet tegenover maar onder God. Het gansche Israël murmureert — alleen Mozes bidt. Vers 24 zegt: Toen murmureerde het volk tegen Mozes zeggende: „Wat zullen wij drinken.” Welk een tegenstelling, als dan vers 25 begint: „ Hij (nl. Mozes) riep tot den Heere.” Niet het volk, maar Mozes heeft ons geleerd, waar wij met onze Mara’s heen moeten. Welgelukzalig, wanneer de boog der beproeving de pijl des gebeds tot voor den troon des Heeren drijft en wij ook dit van onzen Heiland leeren, dat wij in het donkerst uur des lijdens het „mijn God en mijn Vader” niet vergeten. Wat weldaad als de golven van tegenspoed onze levensboot voeren naar de vluchthaven des betrouwens en de duisternis hier beneden het oog opent voor het licht des hemels, voor ’t land waar geen inwoner meer zegt: „ik ben ziek”.
Wat nood wanneer wij dan aardsche schade, maar hemelsche winste moge boeken. Zie dan wordt zelfs Mara nog het middel om de snaar op de harp des geloofs aan te slaan. „Welgelukzalig is de mensch, dien Gij tuchtigt, dien gij onderwijst uit uwe wet.” Israel vond op ’t laatst water — maar het was bitter. Is het voor ons geen prediking van wat de zondaar heeft verdiend? Al zouden wij op onzen weg niets anders dan bitterheid, dan rampen en tegen-heen ondervinden — zouden wij reden, gegronde reden hebben om met onzen Maker te twisten? Wanneer op deze wereld niets anders dan de zang van het pessimisme gehoord werd, wanneer geen enkele lichtstraal door de nevelen brak, wanneer alleen een Gethsemane’s-diepte en geen Thaborhoogte werd gehoord, wanneer het koord des lijdens altijd even strak werd gespannen, wie zou God van onrecht durven beschuldigen? Was het niet de harde vrucht van den boom, door onze eigen hand geplant, wij bedoelen de zonde. Maar neen — deze wereld is nog geen Mara in den volsten zin des woords; ons leven is nog geen eeuwig donkere nacht — want nog gloort de Zon der gerechtigheid aan den trans, die beschijnt een iegelijk mensch komende in de wereld. ’t Is waar, onze eeuw is pessimistisch gekleurd en met ’t woord van den Duitsche wijsgeer tot devies, die zeide: „de waarde des levens bestaat hierin dat het ons leeren moet, het niet te willen”, betreden velen hun levensweg en gaan in den maalstroom onder. Maar dan moet men eerst met schendende hand het licht van den Christus hebben uit-gebluscht, want met Christus is er wel een pessimisme der zonde, maar dat verre overstemd wordt door het heilig optimisme der genade. Daarom stemt in het licht van den Christus zelfs Mara tot dankbaarheid, want in de straal-breking van dat licht zien wij bet bittere in het zoet verkeerd. Terwijl Mozes zich buigt voor God, betoont de Heere zich de Heelmeester van Israel, die het volk niet doet naar hun zonden. Hij hoort het geroep van Zijn knecht. Hij neigt het oor en nu geeft de Heere geen ander water, maar datzelfde water wordt veranderd door er een hout in te werpen en het werd zoet, het werd drinkbaar. Reizigers, die in deze streek de woestijn hebben bezocht, melden ons, dat aldaar nog wel het bitter water wordt gevonden, maar tevergeefs heeft men gezocht naar een hout, dat de kracht bezat om het bittere zoet te maken. Dat zal ook wel nimmer gelukken; niet het hout als zoodanig droeg die kracht in zich, evenmin als het slijk, dat Jezus op de oogen der blinden streek, maar het is slechts een middel, waarvan de Heere zich bedienen wil om het bittere in het zoet te verkeeren.
Is dit hout geen treffend symbool van Christus’ kruis; is deze geheele handeling des Heeren geen profetie — neen sterker, niet een inzetting Gods? Verstaat ge dat woord der Schrift: „Aldaar stelde de Heere het volk een inzetting en recht”? Wanneer ge dit Schriftwoord kunt indenken, dan verwondert gij u niet als ik zeg, dat Mara nog beter is dan Elim. Voorzeker Elim dat was een bekoorlijk plekje — daar bruischten heldere fonteinen en ruischte het lover der palmen — daar was blijdschap en kracht, maar vergeet nooit, dat de Heere niet bij Elim, maar aan Mara het volk een inzetting d. i. een regel, een wet, een blijvend goed heeft gegeven. De zonnige dag gaat zoo weldra schuil achter zwarte wolken: onze Elims kiezen zich zoo spoedig vleugelen en wij lezen maar van èén Elim gedurende de lange zwerftocht door de woestijn. Maar wat de Heere bij Elim nimmer gedaan heeft, dat geschiedt aan Mara. Hij geeft daar zijn inzetting, zijn wet, zijn vast gestaafde belofte, die nimmer zal falen, zoolang wij in de woestijn van dit leven zijn. Wat dit is waar — het wonderteeken zegt het ons — de Heere zal voor Zijn volk alle bitter zoet maken, want Hij is Israels Heelmeester (vers 26 B). IS dat niet groot, niet rijker, niet beter dan ’t vluchtig genot aan Elim, dat altijd en overal de bitterste beker nog gemengd zal worden met druppelen van Gods liefde en de Heere dat zelfs door een inzetting, door een wet bekrachtigt? En hebben wij in de Schrift niet tal van voorbeelden van hen, die wel een alsemteug smaakten, maar ondervonden, dat de Heere Zijn inzetting houdt. Als het hart van een Mozes, van een David, van een Paulus tot God mag roepen uit de diepte, dan hebben zij ook ervaren, dat de Heere Zijn inzetting voor zooveel eeuwen aan Mara gesteld niet vergeet en dat nog Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht, dat nog het bittere des levens in het zoet wordt veranderdl Wat al rozen door de hand des Allerhoogste tusschen de doornen dezer aarde gestrooid. Wat al duisternis, maar waarin het licht van den Christus opgaat. Wat al zonde, maar waarin Gods genade wordt verheerlijkt, wat al lijden, wat al Mara’s, maar door den hoogsten Heelmeester zoo genadig verzacht. Zie dan hoort ons oor nog schooner psalmen aan die Mara’s dan ooit in Elims dreven worden beluisterd. Of waar wordt het goud des geloofs hooger geschat dan waar het hart mag en kan juichen:

In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den Heer gerust.

Onze Elims zijn aanlokkelijk, zijn zoet, doch ze zijn zoo kort van duur, zij gaan zoo spoedig voorbij. Des Thabors heerlijkheid moet verwisseld worden met den strijd in de vlakte, maar aan Mara lezen wij, dat de Heere zijn volk een inzetting en recht stelde en dat ging niet voorbij. Juist dat is het, wat Mara boven Elim verheft, wat voor al Gods volk een hechte ankergrond is, wat blijven moet de ster in den nacht, om als Mozes niet te murmureeren, maar ’t geloofsoog omhoog te heffen.

Q mijn ziel, wat buigt gij u neder,
Waartoe zijt gij in mij ontrust.
Voed het oud vertrouwen weder,
Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust.

k. (Kampen) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Wekker | 4 Pagina's

Mara beter dan Elim?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Wekker | 4 Pagina's