Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Drang tot godzaligheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Drang tot godzaligheid

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus.” Titus 2:13

Theorie en praktijk, belijdenis en wandel, moeten zal het wél zijn, niet in strijd maar in overeenstemming zijn met elkander. Gelijk in al zijne andere brieven, dringt Paulus daartoe aan, ook in zijn brief aan Titus, zijn medearbeider en dienaar van Christus. Na vele bijzondere apostolische voorschriften, opwekkingen en vermaningen, wijst de apostel te gelijkertijd op het bijzonder doei en einde, waartoe de zaligmakende genade Gods, in het evangelie geopenbaard, allen menschen is verschenen. Zij is verschenen en onderwijst ons, dat wij de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig, en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld.
Dat is niet alleen der dienaren, maar ook aller geloovigen roeping, waartoe zij van ‘s Heeren wege geroepen zijn. Geroepen wel te verstaan, uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Geroepen om zich daardoor te onderscheiden van alle anderen, die geen deel hebben aan Christus, en die geen lust hebben aan de kennis van Gods wegen. Krachtiger drangrede daartoe is niet denkbaar, dan deze, welke we in bovenstaande woorden lezen.
Is des Christens verwachting voor de toekomst, een schoone, een heerlijke, een zalige verwachting, wat is dan betamelijker, dan dat geheel onze wandel, geheel onze openbaring met die verwachting in overeenstemming is.
Wie naar het Zuiden wil reizen, moet geen koers zetten naar bet Noorden. Wie een goed einde wil hebben moet een goed begin hebben. De boom wordt niet uit zijn wortel, maar uit zijn vrucht gekend.
Op de vraag van hoedanigen aard de verwachting der geloovigen is, geeft de apostel in den tekst een heerlijk antwoord. „De zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker, Jezus Christus. Er is eenig verschil onder de uitleggers of Paulus met de woorden den grooten God, — en onzen Zaligmaker, hier beide benamingen op Christus bedoelt, dan wel of we het eerste op God den Vader en het tweede op God den Zoon hebben te laten slaan. Naar ons bescheiden oordeel is de eerstgenoemde opvatting de meest juiste, naardien beide omschrijvingen betrekking hebben op, — en in het nauwst verband staan met het woord verschijning, en de apostel, daarmede ongetwijfeld het oog heeft op de verschijning van Christus, in den grooten dag van ‘s Heeren wederkomst.
Doch al zou men een andere opvatting de voorkeur geven, dan nog doet dit aan de heerlijkheid en grootheid van Christus niets te kort, terwijl anderzijds als men beide omschrijvingen op Christus laat slaan, daar ook de heerlijkheid des Vaders niet is af te denken. Zooveel staat dan in elk geval vast, dat Paulus hier spreekt van de zalige hoop, door de geloovigen verwacht.
Niet in dien zin alsof die hoop eerst in de toekomst de hoop der geloovigen zal worden, maar zoo, dat het woord hoop, hier eigenlijk bedoelt de dingen die men hoopt. Hoop dus in voorwerpelijken zin.
Het antwoord op de vraag wat de geloovigen dan hopen volgt onmiddellijk in de woorden: de zalige hoop en verschijning van den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus. God is groot, en de verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in het vleesch. Tegenover alle miskenning van Gods grootheid, roemt en verheft de apostel deze grootheid Gods. Wordt deze in dit leven slechts ten deele gekend door Gods gunstgenooten, zij zal nader worden geopenbaard en verklaard, in al haar glans en glorie, in al haar majesteit en heerlijkheid, als Christus als de Heere der heerlijkheid op de wolken zal verschijnen, om te oordeelen de levenden en de dooden. Dan zal al de glans van de tegenwoordige wereld, — dan zal alles wat nu buiten God nog heerlijk schijnt te zijn, verdwijnen en vergaan. Zien Gods uitverkorenen hier nog maar door een spiegel in een duistere rede, alsdan zullen zij zien aangezicht tot aangezicht. Onoverzienbaar groot is de omvang, en onbeschrijfelijk heerlijk is de inhoud van de verwachting der geloovigen als zoodanig.
Wat is des Heeren Woord rijk aan beloften, door God aan Zijn volk gedaan. En van al die beloften Gods, geldt de apostolische getuigenis, dat zij in Christus Jezus ja en amen zijn, Gode tot heerlijkheid en ons tot zaligheid. Wie dan ook door het geloof maar iets te zien krijgt van die heerlijke en zalige hoop, die zal verstaan hoe een Paulus kan zeggen: Ik acht alle dingen schade en drek te zijn, bij de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus.
Laat dan het leven hier soms moeilijk, de strijd bang, het kruis zwaar zijn, — en laten ook zij die de eerstelingen des Geestes hebben ontvangen nog zuchten moeten met het gansene schepsel hier beneden, maar deelend in de verwachting der zalige hoop, hier door Paulus bedoeld, zult ge de woestijn dezer wereld wel doorkomen. Immers dan staat ge tegenover alles wat u nu moeilijk ‘is en pijnlijk aandoet zulk een onberekenbare winst te wachten, dat ge, daarvan bewust, zult moeten toestemmen, uw overgang uit dit leven naar de eeuwigheid zal een geheel eenige triumf zijn.
Uwe heilsverwachting toch grondt zich niet op fabelen of fantasiën, maar op het eeuwig blijvend Woord van God. ‘t Is ook niet te sterk uitgedrukt als de hoop van Gods kinderen een zalige hoop wordt genoemd. Zoo menigmaal lezen we in de Heilige Schrift het woord welgelukzalig, ter - aanduiding van de weldaad , welke zij deelachtig zijn, die in de vrucht des geloofs het bewijs in zich omdragen, dat zij waarlijk Gods kinderen zijn. Welk eene verandering zal dat zijn, als de moede reiziger door dit mesech, zijn reisgewaad voor altijd aflegt om dit te verwisselen met dat witte en reine gewaad, waarin zij eeuwig voor Gods aangezicht zullen wandelen. Dan hebt ge voor altijd de woestijn achter u om in het hemelsch Kanaän te deelen in de erve der heiligen in het licht. Dan geen zonde, geen smart, geen tranen, geen vijanden meer, maar eeuwig zingen van Gods goedertieren heên. Dan geen uitzien, geen heimwee van verlangen meer naar uw hemelschen Bruidegom, maar in de meest zalige gemeenschap deelend van uw eeuwig gezegen den Verlosser, die u kocht met zijn dierbaar bloed. Is het nu nog niet geöpenbaard zegt Johannes, wat we zijn zullen, wij weten als Hij zal geöpenbaard worden, wij Hem zullen gelijk wezen, want we zullen Hem zien gelijk Hij is.
Wie gevoelt niet, bij nadenken over dit alles, dat die heerlijkheid en zaligheid welke de door Jezus verloste zielen wacht, alle beschrijving ver te boven gaat. Onmiddellijk na den dood zullen de zielen van Gods kinderen in de heerlijkheid Gods deelen. Want zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Maar bij de verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus, zullen ook de lichamen der geloovigen worden opgewekt. Dan zullen ziel en lichaam, beide door Jezus bloed gekocht, in die zalige heerlijkheid deelen. Heerlijker dan de staat der rechtheid van Adam en Eva in het Paradijs zal dan de staat der heerlijkheid van alle Gods verlosten zijn. Adam en Eva konden nog vallen, maar de verlosten in den hemel zijn in Christus gewaarborgd, dat zij hun heerlijkheid nooit zullen verliezen.
De dag van Christus verschijning zal een groote, een doorluchtige, voor alle goddeloozen een vreeselijke, maar voor Gods kinderen een onuitsprekelijk zalige dag zijn. Dan zal de Heere geven het einde en de verwachting aan allen, die de verschijning van Christus hebben liefgehad. Als dan anderen van weedom het hart zal ineenkrimpen, en zij roepen zullen tot de bergen valt op ons en tot de heuvelen bedekt ons, dan zullen de schapen van den goeden Herder met blijdschap hun hoofd opheffen, wetende dat hun Heere en Verlosser, hun in Zijn eeuwige heerlijkheid zal opnemen.
Stel daar nu tegenover wat zij te verwachten hebben, die God niet kennen, die geen deel aan Jezus hebben, maar die hun lust en vermaak zoeken in de ijdelheden dezer wereld, wat wordt de tegenstelling tusschen rechtvaardigen en goddeloozen dan groot, ontzachlijk groot.
Al de ijdele hoop der wereld, al de inbeelding en fantasie waar de ongeloovigen zich heimelijk mee vleiën, zal teleurstellen en als een spinneweb verdwijnen en vergaan. Wel mag daarom iedere door God begenadigde ziel zeggen: wat onderscheidt mij I Dat dankt ge toch niet aan uw uitnemende eigenschappen, noch aan uwe afkomst, noch aan uwe voortreffelijkheid boven anderen. Dat dankt Gods kind alleen en uitsluitend aan Gods vrije genade, aan Zijn souvereine liefde, aan dat eeuwig en ondoorgrondelijk welbehagen. Dat dankt ge, wat de verdienende oorzaak betreft, aan Hem, die zichzelven voor ons heeft overgegeven tot in den dood.
O wonderbare, eeuwige, ondoorgrondelijke liefde, welke de kennis te boven gaat! Door die liefde is het, dat de geloovige, arm zondaar in zichzelven, roemen mag door het geloof in de hope der heerlijkheid.
Let er intusschen wel op, wat de aanleidende oorzaak is, wat de apostel in de woorden van onzen tekst doet gewagen van de zalige hoop en verschijning van den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus. Het deelwoord „verwachtende” staat in het nauwst verband met het naast voorgaande vers. Daar leert de apostel, dat de zaligmakende genade Gods ons onderwijst, dat wij de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld. Daarop volgt dan als in eenen adem: verwachtende de zalige hoop enz., alsof de apostel zeggen wilde, weet toch en verstaat bet wel, dat het heden in nauw verband staat met de toekomst. Om in die zalige verwachting van Gods oprechte volk te deelen, is noodig dienovereenkomstig te leven. Anders zou uwe verwachting zonder grond zijn. Leven in de zonde gaat met de gegronde geloofs-, en heilsverwachting der ware vromen niet saâm. Wie dit alles, waar de apostel hier tegen waarschuwt, bemint en aankleeft, kan onmogelijk God liefhebben. Wie den Heere liefheeft, die haat de zonde, en die weet wat het is leed te dragen over de zonde en de aanklevende verdorvenheid , waar zelfs de uitnemendste van Gods kinderen nog over klagen, en met een Paulus zeggen moet: Ik.ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods. Geheel eenig is dan ten slotte de drangrede welke Paulus hier i.n den tekst gebruikt om de geloovigen op te wekken en te vermanen tot beoefening der godzaligheid. Wat toch zou een Christen zijn, zonder verwachting van die zalige hoop. En wat bate zal het afwerpen zoo ge van tijd tot tijd al over die verwachting spreekt zonder ook maar het minste bewijs te kunnen geven, dat uwe verwachting op proefhoudende gronden rust.
Iemand kan zich wel inbeelden een koning te zijn, Maar daarmee is men geen koning. Wat baat het u te wanen, dat ge gezond zijt, als een doodelijke kwaal uwe krachten verteert. Gods werk in den zondaar wordt beproefd. Is uwe verwachting uit God, gewerkt door den Heiligen Geest, dan zult ge ook in de ure der beproeving niet bezwijken. Hoe klein en hoe zwak wellicht uw geloof ook zij in uwe schatting, toch zult ge op de vraag hebt gij Mij lief, uw Heere en Heiland kunnen en moeten antwoorden: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik u liefheb.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1911

De Wekker | 6 Pagina's

Drang tot godzaligheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1911

De Wekker | 6 Pagina's