Gen. 2:19

V. D. te D. vraagt : "Bij het lezen van Genesis 2 : 19 het eerste gedeelte, ben ik tot de vraag gekomen: Zouden de lichamen van het gedierte des velds en van het gevogelte des hemels bij de schepping ook uit de aarde genomen zijn, evenals het lichaam van Adam?”
In Gen. 2 : 1 9 lezen wij: „Want als de Heere God uit de aarde al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zoo bracht Hij ze tot Adam, enz.” Dit vers wijst terug naar Genesis 1 : 2 4 , waar God zegt: „De aarde brengt levende zielen voort, naar haren aard, vee en kruipend en wild gedierte.” Evenzoo wordt in Gen. 1: 21 gezegd dat God de waterdieren schiep, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten. God schiep dus wel eerst de stof, maar op de volgende dagen formeerde hg uit de onbewerktuigde stof levende dieren, door ze uit de stof te doen voortkomen, het plantenrijk uit de aarde (Gen. 1 : 12), hetgeen in de wateren leeft uit het water, en het dierenrijk weder uit de aarde. Elk element bracht door het woord van Gods almacht wezens voort, welke geschikt waren in dat element te leven. De lichamen der landdieren zijn dus op Gods bevel uit de aarde ontstaan. Het lichaam van den mensch daarentegen is wel uit de aarde, maar niet door een enkel machtwoord maar door eene bijzondere bewerking Gods geformeerd

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen