Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wedergeborene tegenover de zonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wedergeborene tegenover de zonde

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. O. te V. wenscht eenige inlichting over de vraag „of een kind van God met vermaak de zonde kan doen.” Deze stelling hoorde hij verdedigen met de voorbeelden van David’s overspel en de zonden van andere Bijbelheiligen.
Antwoord. Deze vraag moet beslist ontkennend worden beantwoord. In de wedergeboorte wordt de mensch vernieuwd of zooals de Schrift het noemt, een nieuw schepsel. In plaats van het steenen hart ontvangt hij een vleeschen hart, waarin de begeerte leeft om niet slechts naar enkele maar naar alle geboden Gods te leven. Die wedergeboren mensch heeft, zooals Paulus het uitdrukt, een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensch. Hij haat alle zonden en zijn vernieuwde wil en genegenheden strekken zich uit naar God en Zijne bevelen. De wedergeborene betuigt met den dichter van Ps. 119: Hoe lief heb ik Uwe wet, daarin is al mijn vermaak. Het nieuwe leven door God in het hart gewrocht, stemt met den wille Gods overeen, want God maakt dat die wedergeborenen in Zijne inzettingen zullen wandelen en Zijne rechten bewaren en doen. (Ezech. 36:26,27).
Onze Dordtsche leerregelen, Hoofdstuk 4: 11, beschrijven de wedergeboorte aldus: Hij opent het hart dat gesloten ia; Hij vermurwt wat hard is, Hij besnijdt wat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat dezelfde wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterk dien wil alzoo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen,”
Nu moet men echter wel in het oog houden wat dezelfde leerregelen, Hoofdstuk 5 : 1 zeggen, n.l. dat God die wedergeborenen wèl van de heerschappij en slavernij der zonde verlost, doch Hij verlost hen in dit leven niet ganschelijk van het vleesch en het lichaam der zonde. Het kind van God hoewel zijn vernieuwde wil de zonde haat, draagt nog een lichaam der zonde en des doods, een oude mensch, een verdorven natuur om, welke strijdt tegen den nieuwen mensch, tegen den vernieuwden wil des wedergeborenen. Het kind van God is een tweemensch geworden. Het vleesch begeert tegen den geest, de vernieuwde mensch haat de werken van het vleesch of der oude natuur. Er is dus in den wedergeborene tweeerlei leven. Het nieuwe leven wil alleen het goede, streeft naar werken van godzalig-heid; hoewel het aldus is gelegen dat het zelfs bij den verst gevorderde zich meer in tranen waarmede zij hunne onreinheid en ongerechtigheden beweenen, dan in heilige werken, meer in zuchten en klagen over hunne diepe ellende dan in blinkende betooningen van zelfverloochening, meer in worstelen dan in volbrengen openbaart. De wedergeborene heeft dus geen vermaak is de zonde, hij kan dat niet hebben want hij verfoeit dezelve, maar zijn verdorven natuur bemint de zonde en het verdorven vleesch onderwerpt zich der wet Gods niet. Nu is echter de oude natuur wel het lichaam des doods dat mede gedragen wordt, maar niet de levende christen, die er tegen bidt en zucht: Ik ellendig mensch wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods. De nieuwe mensch, het kind van God doet dus de zonde niet met vermaak, doch zijn oude natuur schept, indien genade niet de overhand heeft, er nog genoegen in.
Dat leert ook duidelijk de Heilige Schrift. Apostel Johannes zegt in zijn eersten brief Cap. 3:9: „Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet. Want zijn zaad blijft in hem, en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.” Omdat het zaad der wedergeboorte ook bij den diepsten val in den christen blijft, kan hij niet met vermaak zondigen. De oude natuur zondigt wel, maar niet de persoon, de uit God geboren mensch. Ook 1 Joh. 5: 18 wordt dit bevestigd: „Wij weten dat een iegelijk , die uit God geboren is, niet zondigt, maar die uit God geboren is, bewaart zich zelven, en de Booze vat hem niet.” Ja nogmaals herhaalt Johannes dit in 1 Joh. 3 : 6 „Een iegelijk die in Hem blijft, die zondigt niet.”
Treffend zegt een reeds nu ontslapen godgeleerde: „De wedergeborene doet het kwade niet, dat hij naar zijn vleesch wel wilde, hij doet het althans niet zonder innerlijke tegenspraak en bestraffing en doet het niet zoo geheel en voortgaande als het vleesch begeert. Dat lijdt de Geest niet, Dien bij heeft ontvangen.” En Paulus maakt Rom. 7 : 26 de slotsom: „Zoo dan ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde.” Het verdorven vleesch van Gods kind kan in de zonde nog behagen scheppen, nimmer het kind van God als zoodanig.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1912

De Wekker | 4 Pagina's

De wedergeborene tegenover de zonde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1912

De Wekker | 4 Pagina's