Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (19)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (19)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want zulke harde waarheden en zoo op den man af waren in deze vergadering nog nimmer gehoord. ’t Bleek duidelijk, dat De Liefde veel meer geprikkeld was door het betoog van Heldring dan door dat van de la Saussaye, en toch was het de la Saussaye en niet Heldring, die zich het felst getroffen gevoelde.
Men hoore hieromtrent het verslag der vergadering:
Ds. De la Saussaye verzocht aanteekening in de Notulen, dat hij protesteert tegen deze stellingen als beleedigend voor die predikanten, wier gevoelen en handelwijze daarin als onbehoorlijk en vreesachtig wordt voorgesteld. Hiermede wordt ingestemd door D. D. van Rhijn, Heldring, Hasebroek, Van Toorenenbergen en Tinholt. De Voorzitter (Groen) roept Ds. De Liefde tot de orde, niet aarzelende het smartelijk te noemen, dat, na de belangrijke voordrachten van D, D. Heldring en De la Saussaye, zoodanige stoornis zich opdoet. Ofschoon niemand meer dan hij met het eindprotest is ingenomen kan hij zich voorstellen, dat men in gemoede zich van volledige athaesie onthoudt. Hij betreurt dat Ds. de Liefde omtrent het kerkelijk standpunt der predikanten op die wijze een twistappel in de vergadering werpt.
Ds. De Liefde verklaart dat het zijn doel was niemand te beleedigen; dat hij echter niets terugneemt van zijne woorden, dat het slechts een begin is en hij zich tot een veel sterkeren aanval verplicht rekent.
Hierop geven onderscheidene predikanten blijk van bun voornemen om de vergadering te verlaten, indien op deze wijze moet worden voortgesproken.
De Voorzitter erkent, dat, indien Ds. De Liefde volhardt om op zoodanige wijze te spreken, geregelde en broederlijke samenspreking onmogelijk wordt.
Ds. De la Saussaye verklaart de vergadering te moeten verlaten, tenzij de vergadering een votum van afkeuring geve. Aan dit verlangen wordt voldaan, door bijna algemeene teekenen van bijval op de woorden van den laatsten spreker, waarop Ds. De Liefde de vergadering verlaat. De Voorzitter bejammert het vertrek van Ds. De Liefde, dat er geen ander middel ter voortzetting van de discussie bestaat.
Ds. van Rhijn zegt uit de stellingen van de la S. veel licht te hebben ontvangen. Hij zelf heeft de Herv. Kerk leeren waardeeren, door een tijdlang in den vreemde te zwerven. Wij zijn opgevoed in een tijd van slapheid ook in het kerkelijke leven en komen nu langzamerhand tot de erkenning van de waardigheid der kerk, gelijk kinderen, die lang buiten het ouderlijke huis zijn geweest. De heer Mackay dankt D. D. Heldring en De la Saussaye; bijzonder heeft hem de laatste stelling van De la S. getroffen, waarin een wenk ligt eene vereeniging tot stand te brengen ter behartiging bepaaldelijk van de belangen der kerk. Hij doet het voorstel onmiddellijk zoodanige vereeniging te stichten.
Dat voorstel vindt bijval en de inschrijvingslijst wordt dadelijk door predikanten en leden geteekend.
De heer Da Costa geeft zijne ingenomenheid te kennen, zoo met den hoofd-inhoud als met de mondelinge toelichting der stellingen door den Heer De la S. Hij heeft evenwel eenige bedenkingen. De voornaamste geldt den eenigzins Duitsch-Lutherschen vorm, waarin de uitnemende denkbeelden van den steller over onze Wed. Geref. Kerk zijn neergelegd. Hij meent dat die vorm in eenig verband staat met de geschiedenis en het karakter der opwekking ten goede, welke ook onder onze theologie studeerende jeugd in weerwil der nog heerschende richting in de wetenschap hier te lande, in de laatste jaren heeft plaats gehad. De opwekking, zooveel de godgeleerdheid betreft, is grootelijks bevorderd geworden door uitnemende Duitsche schriften, maar die voor het meest van Evangelisch-Luthersche of met dezen bijzonder verwante Godgeleerden uitgingen. Spreker acht het wenschelijk, dat zoowel in eene op nieuw rechtzinnige theologie als in de Gereformeerde Kerk hier te lande meer en meer acht gegeven en prijs gesteld worde op de herleving en de ontwikkeling van het echt Calvinistische, het zuiver Nederlandsch element in beide. Hij hoopt dat de tijd weldra moge daar zijn, wanneer wij in Nederland wederom zullen voortbouwen op de grondslagen, gelegd door mannen als Coccejus, Voet, Witsius, Vitringa, bij onze jonge theologen, veelal òf in ’t geheel niet, òf slechts uit de tweede hand, over Duitschland, bekend. Hij bedoelt hiermede, voorwaar, geen terugkeeren tot een vroegeren toestand in de godgeleerde wetenschap, maar het waardeeren en vruchtbaar maken van een uitnemend Nederlandsch element, voor rijke ontwikkeling in onze dagen vatbaar. Hij acht, met betrekking tot die ontwikkeling,’ ons Vaderland, zoo slechts ten aanzien van kerk en godgeleerdheid zijn roeping begrijpende, hoogst gelukkig geplaatst, tusschen het van ouds verwante meer praktische Schotland en Engeland eenerzijds en het speculatief diepzinnige Duitschland anderzijds. In het begin van zijne rede gaf spreker ook nog met een woord te kennen, hoe grootelijks het hem verblijden zal, de verwachting door De la S. in zijne stellingen omtrent de eschatologie in de Gereformeerde Kerk uitgedrukt ten volle verwezenlijkt te zien. In de leer toch der laatste dingen, dat is der toekomst van onzen Heere Jezus Christus tot aanvaarding van zijn Koningrijk over Israël en over de aarde, ligt naar zijne innigste overtuiging de sleutel en hart-ader van onzen tijd.
Ds. de la Saussaye stemt toe, dat men beslist Hervormd moet zijn, maar doet opmerken, dat de met nieuw leven bezielde Luthersche Theologie in Duitschland ons tot bewustzijn van het Hervormde element heeft gebracht. Dat zijne stellingen, wat de theologische voorstelling betreft, een Luthersche waas hebben, wil spreker niet ontkennen, maar dit betreft alleen den vorm en de wijze van voorstelling. Hij meent overigens dat gelijk hot Ultramontanisme bij de Roomschen en het Alt-Lutherthum bij de Lutherschen, waarvan de vorige spreker gewaagde, ongunstige verschijnselen zijn, zoo ook wij ons behooren te wachten voor de Alt-Reformatenthum dat ontbindend zou wezen.

L. (Leiden )J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1912

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (19)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1912

De Wekker | 4 Pagina's