Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Geëischt,” „Verdrukt,” „Gezwegen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Geëischt,” „Verdrukt,” „Gezwegen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt, doch hij deed Zijnen mond niet open,” Jesaja 53: 7a. „Doch Jezus zweeg stil.” Matth. 26:63a.

Profetie en vervulling zijn ook in betrekking tot Christus lijden in volmaakte overeenstemming. Eeuwen te voren zien we het Lam Gods, dat ter slachting wordt geleid, door Jesaja geteekend, in al de bijzonderheden van zijn Middelaars lijden, alsof de profeet bij de werkelijkheid daarvan met eigen oogen had aanschouwt. Onmogelijk kan een Jesaja, noch iemand anders zoo iets getuigen, als het niet door den Heiligen Geest was geopenbaard, die de heilige Schrijvers de woorden in de pen heeft gegeven. Niet slechts in een historisch licht wijst Jesaja op hetgeen met den Messias zal gebeuren, ook dogmatisch doet hij de groote beteekenis daarvan uitkomen, als hij onder meer daarvan getuigt: Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden.
Bij elke prediking en overdenking van Christus lijden is het zoo hoog noodzakelijk, daarbij wel te bedenken, dat het daarbij niet geldt het lijden als van onzer één, het is het lijden van Hem, die als Borg en Middelaar, plaatsvervangend voor anderen optreedt.
Onder menschen vinden we ook voorbeelden in de geschiedenis der martelaren, die voorbeeldig zijn geweest in geduld en lijdzaamheid, maar toch is dit nooit te vergelijken met hetgeen we lezen in de lijdensgeschiedenis van den Heere Jezus Christus. Hij en Hij alleen treedt op, niet om slechts als een Martelaar te lijden, maar om Gods toorn, om de straf der zonde te dragen, en anderen daarvan te verlossen. Menschen zijn, hoe heilig en godzalig ook, toch altijd zondaren. De uitnemendste moet nog belijden, alleen door genade ben ik, wat ik ben. Christus daarentegen was volstrekt rein en heilig, zelfs zonder eenige smet der zonde. Als zoodanig treedt Hij dan ook op, om aan den eisch der goddelijke gerechtigheid te voldoen. In dat licht gezien is het dan ook van zulk een geheel eenige beteekenis, als we lezen, dat Jezus, op de lasteringen en valsche getuigenissen zijner vijanden, voor de Joodsche vierschaar zwijgt. En welk een ontzachelijke beteekenis krijgen in dat licht, de woorden: „Geëischt”, — „Verdrukt”, — „Gezwegen”, welke we hierboven schreven.
„Geëischt”, — en op de vraag wat werd geëischt ging het daarbij niet om goud of om zilver, maar om dien geheel eenigen prijs, waarvoor Gods uitverkorenen zijn gekocht, namelijk het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat van alle zonden reinigt. Elke bijzonderheid van Christus lijden, moet, zal het wel zijn, in dat licht worden beschouwd.
Dan zien we in Zijn spreken en in Zijn zwijgen, dan zien we voor Kajafas, en voor Pilatus, dan zien we in Gethsemané en op Golgotha, het verdrukt worden van Hem, op Wien al onze ongerechtigheden zijn aangeloopen. Eischen deed de Goddelijke gerechtigheid, die geen zonde ongestraft kan laten. Eischen deed Gods heilige Wet, welke volmaakt moet gehoorzaamd worden.
Vraagt dan iemand hoe het kan bestaan, dat de Onschuldige schuldig kan worden verklaard, en dat Gods Zoon, die heilig en rechtvaardig is, verdrukt kan worden, zoo zelfs, tot Hij ten laatste aan het vloekhout op Golgotha sterven gaat, dan ligt de sleutel ter verklaring van dit geheim, in dat ééne woord: voldoening werd geëischt aan de gerechtigheid Gods. Daarvan ten volle bewust, zien we het Lam Gods zwijgend, geduldig lijden en dragen, alles wat Hem aangedaan wordt. Zwijgend staat de Borg tegenover al den smaad Zijner vijanden.
En wie denkt daarbij, onder meer, niet aan die bekende en berijmde woorden uit psalm 69 „Mijn broederen ben ik vreemd door elk onteerd en onbekend den zonen mijner moeder.” Alléén treedt Hij de pers. Alleen treedt Hij op, om de schuld Zijns volks te voldoen, om hunne ongerechtigheid te verzoenen, en vrede te verwerven, voor den kostelijken prijs Zijns bloeds. Er zijn van die uitspraken in de Heilige Schrift, waar we in weinig woorden zaken zien uitgedrukt, zoo diep en zoo zinrijk, dat geen sterveling, die ooit zal doorgronden. Zoo iets zien we ook hier, gelijk Mattheus dat omschrijft met te zeggen: „Doch Jezus zweeg stil.”
Met vijanden omringd, door vrienden verlaten, door booze menschen schandelijk belogen en belasterd, en geplaatst voor overpriesters en ouderlingen en de geheele raad der Joden, die niet anders doen, dan zoeken naar valsch getuigenis, om zoodoende nog onder een schijn van recht Hem te dooden, staat Christus de Heere, en hoort dat alles zwijgend aan. En wie had ooit allen den mond kunnen stoppen en beschamen, — wie had ooit zich kunnen verdedigen gelijk Hij!
Toch was dat zwijgen geen ongevoeligheid nog veel minder onverschilligheid. Dat zwijgen was een heilig en welsprekend zwijgen. Dat zwijgen was een vrijwillig en gehoorzaam zich onderwerpen aan verdrukking, vernedering en beleediging van den meest ernstigen aard.
Dat zwijgen behoort tot het boeten voor de zonde zijns volks, tot het dragen van hunne ongerechtigheid. Dat zwijgen van Christus is geen toestemmen van hetgeen als beschuldiging door menschen tegen Hem wordt ingebracht, maar het is een erkennen van de rechtvaardigheid Gods, welke eischend optreedt tegenover de zonde. Zoo aangemerkt zien we met diepen eerbied Hem aan, die daar staat in de plaats van anderen, die daar lijdt in de plaats van anderen, en van wien geen schepsel doorgronden kan, wat er in Zijn heilige ziel omgaat en gevoelt wordt, terwijl Hij daar zwijgend staat tegenover Zijne beulen. Beulen zijn het, die daar onder den naam van rechters plaats genomen hebben in dat gezelschap van het Sanhedrin. Zwijgen zal de Heere, tot dat het spreken Hem noodzakelijks wordt. En als we Hem dan het zwijgen door spreken zien afbreken, dan nog zal Zijn spreken geen herroepen zijn van hetgeen Hij geleerd en gesproken heeft. Het zal geen spreken zijn tot zelfverdediging, maar een openhartig en een vrijmoedig belijden van zijn Goddelijk Zoonschap. Zoo draagt elke openbaring van Christus lijden de bewijzen, dat Hij als Borg en Middelaar zich volkomen bewust is van het doel en einde waartoe Zijne gevangenneming, Zijn verhoor, leiden zal. Later, na Zijne opstanding zal in de onderwijzing aan Zijne jongeren, van Zijn eigen lippen worden vernomen: moest de Christus niet alzoo lijden en in Zijne heerlijkheid ingaan. Zoo aangemerkt wordt dat zwijgen van Christus, tegenover al dat onrecht Hem aangedaan , een vreeselijk zwijgen. Het doet ons denken aan iemand die geweldige smart lijdt, en toch niet roept noch schreeuwt, maar wien het desniettemin is aan te zien, dat er geweldig wordt geleden. Verbeeldt u iemand die welbewust een zeer pijnlijke operatie ondergaat, zonder daarbij zijn stem te doen hooren, wellicht alleen een dof gekreun, — of dat een vader zwijgend in een rechtzaal staat waar zijn kind veroordeeld wordt. Zou er dan onder zulk zwijgen niet veel geleden worden ? Maar meer, oneindig meer smart heeft Immanuel gevoeld, toen hij zwijgend stond tegenover menschen, die als beschuldigers en als rechters tegenover Hem stonden, maar tevens als menschen, die Zijn afkomst en waardigheid miskenden, Zijn liefde verachtten, Zijn heiligheid smaadden, en die ongevoelig toonden te zijn tegenover de zachtmoedigheid, de waarheid, de heiligheid en de rechtvaardigheid, welke Hem aller-wege kenmerkten als Gods heilig kind Jezus. Gekomen in de wereld om ellen-digen te redden, en dan door dezen afgewezen te worden; — gekomen overeenkomstig de belofte, en geheel in overeenstemming met al de voorzeggingen door Gods heilige profeten omtrent Hem gedaan, en dan niét erkend te worden, — gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen, en dan op allerlei wijze valschelijk beschuldigd te worden en zich onvoorwaardelijk te zien afgewezen, — hoe ontzettend! De tranen voor Jeruzalems poort geweend, en de droeve klacht over de verharding van Zijn volk bij die gelegenheid geuit, verzekeren ons, dat in dat welsprekend zwijgen van het Lam Gods, iets gelezen moet worden, dat Gods kind tot aanbidding roept. Immers in dat zwijgen en verdragen leert ge hoe groot de liefde is van den goeden Herder, die dit alles vrijwillig voor Zijne arme schapen ondergaat. Daar ziet ge Uw Borg en Middelaar boeten ook voor de zonde welk gij met uwe tong bedrijft. En wie telt die zonden! Wie kan de som van de grootheid er van berekenen ? Van ieder ijdel woord zal toch de mensch rekenschap moeten geven. Herdenk dit in betrekking tot één enkelen dag, tot ééne enkele week, ga voort tot denken, wat dit in een jaar, en wat het ten laatste met geheel uw leven gerekend, wel zijn moet! Dan duizelen wij bij de gedachte aan al die zonden met woorden begaan, daargelaten dan die met gedachten, welke nog veel talrijker en die met daden worden bedreven, welke nog al vreeselijker zijn. Menschen, (we zeiden het meermalen) zijn slechts blindelings uitvoerders van Gods raad. Is de zonde zoo vreeselijk in de oogen van God, die heilig en rechtvaardig is, dat Gods Eeniggeborene, als Borg opgetreden voor Zijn volk, aan zooveel smaad en lijden moet onderworpen worden, hoe ontzettend zal het dan zijn voor ieder mensch, die zonder deel te hebben aan Christus en Zijne Borggerechtigheid, eens in eigen persoon, de straf zijner ongerechtigheid zal moeten dragen. Hier in dit leven meent de mensch allerlei verontschuldigingen te hebben, maar in den grooten dag des gerichts, zal alle mond voor God gestopt worden. Dan zal ieder rechtvaardig veroordeelde zwijgend staan voor den rechter van hemel en aarde. Dan zal ook de tijd der genade voor eeuwig zijn voorbijgegaan.
Mocht daarom het zien op den zwij-genden Man van smarte nog velen doen roepen uit hun nood en ellende, om genade en vergeving. Al waart ge dan de grootste en de snoodste van alle zondaren, dan is er in Hem, die daar eens zwijgend stond tegenover Zijne belagers, dan is er in Christus nog een weg van ontkoming voor doemschuldigen geopenbaard. Geef dan acht op die groote zaligheid eer het voor eeuwig zal te laat zijn. En wie met toeëigening des geloofs mag opzien tot Hem, die daar als het Lam Gods ter slachting geleid, Zijn mond niet opendoet, en zeggen kan en mag: daar staat mijn Borg en Verlosser, die van eeuwigheid mij heeft lief gehad, daar staat Hij om den smaad en de schande, die ik verdiend heb, voor mij te dragen, die zal met ootmoed en diepe ontroering vervuld en aangedaan , moeten erkennen, dat is de liefde welke de kennis te boven gaat. En naar mate die liefde, door den Heiligen Geest uw hart vervuld, zult gij u gedrongen zien en gevoelen, om van Zijn gunst en genade, om van Zijn liefde en goedheid te getuigen. Kunt ge dit in deze bedeeling slechts gebrekkig doen, eenmaal zullen al de door Jezus verloste en vrijgekochte zielen den Heere eeuwig en op het allervolmaakst prijzen, voor al de wonderen zijner genade. Dat doet ’t geloof zeggen:

’k’ Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1912

De Wekker | 4 Pagina's

„Geëischt,” „Verdrukt,” „Gezwegen.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1912

De Wekker | 4 Pagina's