Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bitterlijk geweend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bitterlijk geweend

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk.” Lucas 22:62.

Menschen te zien weenen behoort tot de alledaagsche dingen van het tegenwoordige leven. Kinderen en volwassenen , armen en rijken, dwazen en geleerden, wat mensch is er die nooit weent. Slechts enkele hardvochtige naturen, slechts weinigen, die er op uit zijn om al het menschelijke in den mensch te weerstaan en te loochenen, schijnen boven weenen verheven. Doch vergeet het niet, dan is dit nog slechts schijn. Want hoe verblind en verhard ook, de mensch is en blijft mensch. Vromen en goddeloozen zullen beiden dit gewaar worden, als ze in groote in geweldige smart verkeeren. Maar al is weenen dan ook iets alledaags, de omstandigheden kunnen daarbij zoo onderscheiden zijn. Weenen heeft altijd een oorzaak. Weenen heeft altijd iets aandoenlijks. Als een kind bitter schreit denkt of vraagt ge onwillekeurig naar de oorzaak van dat schreien. Nog aandoenlijker is het als we een volwassene zien weenen.
En wat is er veel, onbeschrijfelijk veel, op deze aarde dat weenen doet. Wat al ziels-, en lichaamssmarten worden alle dagen geleden. Wat al verliezen, de eene al pijnlijker dan de andere, worden dag aan dag beweend. Wat al tegenspoeden en teleurstellingen, wat al ongevallen en onverwachte gebeurtenissen, die in rouw dompelen, en soms meer doen lijden en weenen, dan iemand kan vermoeden. Wat wordt er veel, ontzacbelijk veel geweend in ’t geheim, in ’t verborgen, dat geen menschelijk oog bespiedt, maar waar alleen de Heere, die alles ziet en weet, getuige van is.
En van al dat weenen, hoe onderscheiden de oorzaken dan ook kunnen zijn, is de eerste en de diepste oorzaak alleen te zoeken in de zonde. Waren er geen zonden, dan waren er geen tranen. In den hemel, waar geen zonde is, wordt nooit geweend. Daar zijn de tranen van de aangezichten van Gods verloste kinderen, voor eeuwig afgewischt. Op aarde daarentegen is de plaats, waar voortdurend, waar aanhoudend, waar aan alle plaatsen wordt geweend.
Daarom wordt het leven op dit benedenrond zoo terecht een leven genoemd in het tranendal.
Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk. En die Petrus was een discipel van den Heere Jezus. Wat is er gebeurd, waarom weent Petrus, waar is hij ? Petrus, zoo lezen we bij Mattheus en Markus, Petrus volgde van verre Zijn Heere en Meester, toen deze gevangen genomen en gebonden, weggeleid werd naar des Hoogepriesters zaal. Aan de poort gekomen vond Petrus deze gesloten. Maar opgemerkt door Johannes, die reeds binnen gegaan was, werd ook Petrus op een wenk van Johannes binnengelaten.
Terwijl Jezus in de gerechtszaal voor den Raad stond, bevond zich Petrus op de binnenplaats van des Hoogepriesters paleis, in tegenwoordigheid van de gerechtsdienaars. Daar door een dienstmaagd als een discipel van Jezus herkend, liep Petrus gevaar, dat ook anderen hem daarvoor zouden aanzien, en om aan dit gevaar te ontkomen, verloochende Petrus Zijnen Meester met te zeggen: Ik ken Hem niet. Dit geschiedde tot driemaal toe, telkens met meer verzwarende omstandigheden. De laatste maal zelfs met een eed van vervloeking! Maar zoodra dit geschied was, kraaide de baan, gelijk Christus dit voorzegd had, en bij de herinnering hieraan, wendde Petrus zijn blikken naar Jezus. En Jezus zich omkeerende zag Petrus aan.
Nu eerst zag. en gevoelde Petrus het vreeselijke van zijn misdaad. De blik waarmee Jezus hem had aangezien, had zijn hart verbrijzeld. In dien blik las Petrus de vraag: Simon! heb Ik dat aan u verdiend, dat gij mij tot driemaal toe verloochent? Gij hebt u zoo krachtig mogelijk voor anderen uitgesproken, als Ik mij nu ook zoo aanstel, en van nu aan ook u niet meer ken, wat dan? Nu wordt het Petrus daar te benauwd. Hij kan het onmogelijk langer in dat gezelschap van vijanden uithouden. Hij ziet uit, waar en hoe hij weg zal komen. Van oogenblik tot oogenblik wordt het hem daar onmogelijker te blijven. Gelukkig wordt de gelegenheid hem gunstig om door de poort weg te komen, en vandaar naar buiten gaande, is het hem alsof hij zich nog voortdurend ziet aangestaard, door dien aldoordringenden blik van Hem, die daar als heilig en onschuldig Lam Gods voor rechters staat, die niet anders doen dan lagen leggen, en oorzaken zoeken, om Hem ter dood te veroordeelen.
Ach, wat is de mensch, zoo mag ieder wel vragen, die het leest en indenkt , wat we hier van een discipel des Heeren vernemen. Dat is nu de man, die sterker meende te zijn, dan al zijne broederen. Dat is nu de man, die gezegd heeft, al zouden ze allen Jezus verlaten en verloochenen, Hij niet. Hij zou zijn leven voor Jezus zetten. Meende de man dit dan niet, toen bij zoo sprak? Wel zeker, daar valt geen oogenblik aan te twijfelen. Petrus had Jezus innig en hartelijk lief. De belijdenis vroeger al door hem uitgesproken, was waar en oprecht gemeend. Op de vraag wie zegt gij, dat Ik ben, had de man verklaard: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Vraagt ge, hoe was het dan toch mogelijk, dat Petrus tot zulk een val, tot zulk een geweldige zonde kon komen, dan antwoorden we, dat daaruit blijkt, wie en wat de mensch is.
En Petrus, hoe hoog bevoorrecht en begenadigd ook, was en bleef een mensch. Maar een mensch, die vergat, toen hij vroeger zoo sterk had gesproken, dat we als mensch, in ons zelven aangemerkt” zoo zwak zijn en blijven, dat we tot hinken en tot zinken elk oogenblik gereed zijn.
De Heere had het Zijn’ discipel voorspeld : eer de haan zal gekraaid hebben zult gij Mij driemaal verloochenen. Maar dat scheen Petrus iets onmogelijks te zijn. We moeten echter maar beproefd, zwaar en ernstig beproefd worden, dan eerst blijkt, hoe zwak van moed en boe klein van krachten we zijn. De Satan had begeerd Jezus jongeren te ziften als de tarwe, en nooit had Petrus zoo de kracht der verzoeking ervaren als nu. Zoovelen ging het trouwens vroeger en later gelijk Petrus. Zoo velen waren en schenen sterk in eigen schatting en in de schatting van anderen, maar van wie helaas bleek, in de ure der beproeving, dat alleen de kracht en de heerschappij der genade kan doen staande blijven. Gewoonlijk gaat het dan, evenals bij Petrus, dat de eene zonde de weg baant voor de andere. Toen de eerste verloochening was geschied, meende Petrus, kon hij niet meer terug. Zoo baande ook de tweede verloochening den weg tot de derde. Toch altijd zoo, dat Petrus in zijn hart nooit ophield Jezus lief te hebben. ’t Was in zijn hart, toen hij zoo zwaar zondigde anders, dan wat hij met zijn lippen uitsprak. Zoo is het niet met den mensch in wiens hart geen vreeze Gods is.
Petrus weende bitterlijk. Maar hoe? was dit weenen om de zonde als zonde, of was bet weenen alleen om de gevolgen der zonde? Er wordt meer over de gevolgen der zonde, als over de zonde zelve geweend. Bij Petrus lijdt het echter geen twijfel, hij weende over de zonde. Deze deed hem waarlijk leed en veroorzaakte hem eene ombeschrijfelijke smart. Zoo is er dan ook een groot verschil tusschen de droefheid der wereld, welke de dood werkt, en de droefheid naar God, die door een onberouwelijke bekeering tot zaligheid te werken, zich kenmerkt. Judas had zoowel berouw van zijne zonde als Petrus. Maar welk een onderscheid: Judas eindigt in wanhoop, Petrus komt, gelijk de geschiedenis leert, tot bekeering. Hoe vreeselijk de zonde, door Petrus bedreven ook was, toch was het nog geen onvergeefelijke zonde. De wijze waarop en de omstandigheden waaronder iets geschiedt, kunnen een zaak zoo verzwaren, maar ook verlichten. Doch hoe dit zij, zonde is en blijft zonde, en iedere geloovige kan er verzekerd van zijn, dat God met zijn volk aan deze zijde van het graf, afrekening houdt. Dat zien we in al de voorbeelden der bijbelheiligen. En wie zal het zeggen, wat Petrus geweend, geworsteld en geleden heeft, van af het oogenblik, dat hij bitterlijk weenende, zich wegspoedde van de plaats, waar hij zijn zonde had bedreven, tot aan dien morgen, waarop hij Christus, uit de dooden opgestaan, alleen heeft ontmoet. Later, toen de Heere Petrus in zijn apostelambt herstelde, en hem tot driemaal toe vraagde: „hebt gij Mij lief,” heeft Simon de zoon van Jonas het begrepen en gevoeld, waarom de Heere, tot driemaal toe hem voor dezelfde vraag plaatste. Toen is Petrus nog aan zijn zonde en zwakheid herinnerd, maar bewust van de alwetendheid des Heeren, antwoordde hij ten laatste, met een bedroefde ziel: „Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Daarom gelukkig de mensch, wien de zonde een oorzaak mag zijn en worden, van diepgevoelde smart. Ween dan maar bitterlijk als een Petrus. Lijd dan maar smart, maar zoek ook vergeving bij Hem, die uit vrije ontferming en ondoorgrondelijke liefde, de ongerechtigheid en de zonde vergeeft. Christus bad voor Zijn Petrus gebeden, dat Zijn geloof niet zou ophouden. Satan zou wel het uiterste beproeven om hem te verderven, maar neen, door Christus als de allerhoogste koning beschermd, is Gods kind veilig zelfs in het grootste gevaar.
Vergeten we echter niet: als twee menschen hetzelfde doen, dan is bet daarom nog hetzelfde niet. Twee menschen in groote ellende gekomen, door eigen zonde en schuld kunnen beiden bitterlijk weenen, maar dat slechts één van die beiden weent gelijk Petrus, en dat de andere alleen weent om de bitterheid van de gevolgen van het bedreven kwaad, zonder nog in het minst iets te gevoelen van dat kwaad zelve. Petrus zag en gevoelde onder zijn weenen, wat hij had gedaan. Hoe hij zich vergrepen had tegen de liefde van Zijnen Heere en Meester, die hem nooit anders dan wel gedaan had. En dan al die liefde hem betoond te beantwoorden met een: „ik ken dien mensch niet” — is Petrus iets vreeselijks. Trouwens zoo gaat het met ieder oprecht berouwhebbend zondaar voor God. De Wet Gods kan verschrikken, maar de liefde Gods verteedert en verootmoedigt.
Judas kon weenen en berouw hebben over zijne zonde, zonder liefde in zijn hart tot Christus. Petrus weent bitterlijk, terwijl de liefde in zijn hart tot Christus geen oogenblik geweken is. Door dat liefde in zijn hart is, kunnen er goedertierene gedachten omtrent des Heeren vergevensgezindheid hem bijblijven, en hoe hoog de nood ook bij hem klimt, hij laat den Heere niet los. En wie beschrijft het lijden des Heeren, door de zonde van Petrus verzwaard. Van vijanden te lijden is kwaad, maar onrecht door vrienden te worden aangedaan is nog pijnlijker.
Zoo moest dan alles samenloopen bij het lijden van Christus om maar steeds duidelijker het bewijs te leveren, dat Hij de pers alleen getreden heeft. De Herder wordt geslagen en de schapen der kudde worden verstrooid. Zoo gaat Immanuël zijn lijdensweg. Zoo torscht Hij den last van Zijns volks zonden, tot Hij zijn gansche lijden zal hebben volbracht. Kon er in den hemel nog worden geweend, dan zou een Petrus, dan zou ieder door Jezus verloste zondaar nog tranen weenen van droefheid om het lijden Hem aangedaan, die om anderen te verlossen Zijne ziel heeft willen uitstorten in den dood.
Maar in den hemel wordt niet meer geweend. Daar zullen allen, die met oprecht berouw hun zonde op aarde hebben beweend, eeuwig deelen in de zalige vrucht van Christus lijden en sterven. Daar zullen ze altijd met den Heere wezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1912

De Wekker | 4 Pagina's

Bitterlijk geweend

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1912

De Wekker | 4 Pagina's