Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften (XIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften (XIII)

Algemeen deel

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aangetoond werd, dat het afleggen van geloofsbelijdenis eischt een beginsel des waren geloofs. Dit moest, wijl nog altijd bij deze en gene de gedachte voortleeft, dat een historisch geloof voldoende is. Velen mogen er zich mede te vreden stellen, maar wie zou durven beweren dat dit oppervlakkig belijden voldoende is, dien zou ik aanraden op dit allergewichtigst punt Gods Zoon eens te raadplegen, ‘t Geldt ook in deze, dat het niet de vraag is, wat de mensch er van maakt maar wat de Heere van ons eischt. En wie buigt voor Zijn Woord weet, dat het op ‘s Heeren weegschaal niet gaat om schijn maar om zijn, niet om de vorm maar om het wezen, niet om een belijdenis der lippen maar om eene des harten. Wat nu de Heere eischt, daarnaar heeft de Kerk van Christus te vragen zal zij niet ontrouw worden aan ‘s Heeren Woord. Ik kan niet nalaten om de hooge belangrijkheid der zaak te citeeren wat Dr. Bavinck in zijn werkje „de offerande des lofs” dien aangaande zegt. Hij schrijft: „Belijdenis is niets anders en niets minder dan iemands openlijk getuigen en spreken van zijn persoonlijk geloof in Jezus als de Christus. Er ligt dan tweeerlei in opgesloten. Ten eerste een waar oprecht geloof, een diepe vaste overtuiging des harten. Er is geen belijdenis in echten zin mogelijk als ‘t geloof niet in ‘t hart aanwezig is. Belijdenis is een zaak van het hart. Zij wortelt in het hart. Zij komt op uit ‘t hart. Zg is vrucht van ‘t geloof des harten. Zonder dat geloof wordt het belijden een waardeloos lippenwerk, een uitwendig naspreken met den mond, een onpersoonlijk, onwaar, huichelachtig bedrijf, dat den schoenen naam van belijden niet waard is en door Jezus in het farizeisme zijner dagen met heiligen toorn bestreden en veroordeeld is”. Aan wit gepleisterde graven zijn zulke geveinsden gelijk.
In hetzelfde boekske zegt Z.H.G. deze veelbeteekenende woorden „Heel de inhoud van de belijdenis des gelools wordt in het Nieuwe Testament telkens samengevat in de weinige woorden dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods. Wie hem als zoodanig belijdt voor de menschen zal ook eenmaal door Hem beleden worden voor Zijnen Vader, die in de hemelen is. In een ernstig oogenblik, toen velen van Jezus discipelen teruggingen en niet meer met Hem wilden wandelen vraagde Hij aan de twaalven „Wilt gijlieden ook niet weggaan? Maar Simon Petrus antwoordde in hun aller naam: Heere tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend dat gij zijt de Christus de Zoon des levenden Gods. Zoodra de Kamerling deze goede belijdenis aflegde werd hg terstond door Philippus gedoopt. Aan de belijdenis dat Jezus Christus in ‘t vleesch gekomen is worden de geesten gekend. Zoo wie belijdt dat Jezus de Zone Gods is. God blijft in hem en hij in God”.
Deze klare heldere taal wijst het duidelijk uit, dat de belijdenis van den Christus naar Gods Woord niet slechts eischt een voorwerpelijk gelooven, maar ook vraagt een hartveranderende genade.
Daarom gaat naar onze meening een leeraar, een kerkeraad niet vrij uit, wanneer zij jeugdige lidmaten in den waan laten als of een voorwerpelijk gelooven der waarheid zonder een persoonlijk kennen van de kracht der waarheid in eigen hart reeds voldoende ware. Zij gaan alleen dan vrij uit, wanneer zij dit ernstig en met kracht op ‘t hart hebben gebonden, wat noodig is te kennen om geloofsbelijdenis te doen. Dat was gewis ook de bedoeling onzer Gereformeerde vaderen, die boven het bekende vraagboekje „Kort begrip” schreven Kort begrip der Christelgke Religie gesteld in vragen en antwoorden tot onderwijzing dergenen, die zich eerst begeven tot het gebruik van des Heeren Avondmaal”.
Wie de geschriften onzer vaderen uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie kent, zal weten, dat zij immer geloofsbelijdenis en Heilig Avondmaal in hun schoone eenheid hebben gehandhaafd. Nooit vergete men daarom, dat de kerk aan haar belijdende leden den toegang tot den disch des Heeren ontsluit en wie dit in ‘t oog houdt zal over het afleggen van geloofsbelijdenis niet zoo oppervlakkig oordeelen, maar er alle nadruk op leggen dat een beginsel des waren geloofs noodzakelijk is.
Nu moet dadelijk worden toegestemd, dat ons dit in de praktijk voor tal van moeielijkheden plaatst, maar wie uit oorzake van deze moeielijkheden zijn kracht in uitvluchten gaat zoeken en zijwegen bewandelen, glijdt niet slechts al te gemakkelijk over dit zoo hoogst gewichtig stuk heen, -maar heeft ook wèl toe te zien of hij in dezen naar eisch van ‘s Heeren Woord en overeenkomstig het karakter van Christus Kerk handelt. Ik wil een volgende maal enkele praktische bezwaren bespreken en dat het menigeen tot biddend zelf onderzoek leide is mijn vurige wensch.

K. (Kampen) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1912

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften (XIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1912

De Wekker | 4 Pagina's