Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. v. d. B. te K. vraagt: Hoe is de verhouding van ouders en kinderen, geloovige en niet-geloovige, en toch gedoopt, tot het Verbond?
Wij lezen in Joh, 15 van ranken die in den waren wijnstok Christus zijn. Doch die ranken, hoewel alle in den wijnstok zijn toch onderscheiden. Sommige dragen vrucht, andere niet. De laatsten worden ten slotte door den Hemelschen Landman weggenomen. Zoo is een tweeërlei in-zijn in het Verbond. Geloovige ouders en kinderen zijn in het Verbond door een gedeeltelijk in-zijn, bewerkt door den Heiligen Geest de niet-geloovigen zijn slechts uitwendig in het Verbond. Volgens Dr. A. Kuyper Jr. zijn de niet-geloovigen ook niet-bondelingen, volgens de Schrift zijn ze wèl in het Verbond, doch zonder geloovig omhelzen van het Verbond. De geloovigen staan dus in andere verhouding tot het Verbond als de ongeloovigen, de eersten zien daarin met David 2 Sam, 23 : 5 al hun heil en al hun lust, voor de laatsten ligt in dat Verbond niets begeerlijks. De eersten zijn in het Verbond en omhelzen het met hun hart, de laatsten zijn ook in het Verbond maar treden het met voeten, waarom zij ook door de Schrift verachters van het Verbond worden genoemd.
Hiermede is ook de vraag beantwoord: Hoe hebben wij het opnemen in het Verbond der genade op te vatten. Wij spreken liever van in zijn dan van opnemen, want niet door den Doop wordt men opgenomen in het Verbond, maar de kinderen der kerk worden gedoopt om dat zij in het Verbond zijn. Door den doop echter wordt bezegeld dat het zaad der kerk (uitwendig of inwendig, dat weten wij niet) in het Verbond is. Dat echter niet al het zaad inwendig in het Verbond is, leert Schrift en ervaring. Volgens Rom. 9 : 6 zijn er uit Israël, die niet Israël zijn,” d. w. z. zij zijn niet waarlijk Israël, hoewel zij toch in Israël begrepen, dus in het Verbond zijn. In-zijn in het Verbond, wil zeggen: deel hebben aan de goederen des Verbonds. Al naar mate men nu in het Verbond is, hetzij geestelijk of uitwendig, naar die mate heeft men ook deel aan de goederen. Geheel Israel (zie 1 Cor. 10) had deel in de woestijn aan de goederen des Verbonds, maar die er slechts uitwendig deel aan hadden, kwamen om in hun ongeloof.

H. V, te Lisse vraagt:
Dikwijls heeft het mijn aandacht getrokken dat sommige predikanten bij het bedienen van den H. Doop het Amen uitspreken en andere niet? Hoe heb ik dit te verstaan?
Vóór 1886 werd algemeen het woord Amen na de doopsformule gebruikt. Na de doleantie begonnen de Neo Gereformeerden het weg te laten. Volgens hen bezegelt de Doop niet de belofte des Verbonds (Hand. 2 : 39) maar de onderstelde wedergeboorte. Daar men nu niet zeker weet of de doopeling al dan niet wedergeboren is, durft een Neo Gereformeerd dooper het Amen niet uit te spreken. Zij die vasthouden aan de oude Christ. Geref. doopsleer onzer vaderen durven dat Amen wel uit te spreken, daar zij niets veronderstellen maar zeker weten dat bij iederen doop God zijne belofte (Gen. 17 : 7) verzegelt. Daarom durven onze Christ. Geref. predikanten dat Amen wel te gebruiken. Of het echter noodzakelijk is, is iets anders. Christus heeft het in de doopsformule er niet bijgevoegd en het staat ook niet in ons doopsformulier. Als getuigenis tegen de onderstelde wedergeboorte bij den Doop zouden wij het echter niet gaarne weglaten. D. B.

H. V. te L. vraagt het volgende:
„Daar het meermalen voorkomt dat menschen zich aansluiten bij de Christ. Geref. Kerk, die krachtens hun doop als gedoopt erkend worden, kan het daar nog eenig verschil uitmaken.
1. of die doop al of niet ambtelijk is toegediend,
2. of die doop door een beslist modern predikant is toegediend,
3. of die door roomschen, onder zeer afwijkende omstandigheden, bijvoorbeeld aan huis is toegediend. Mogen onze Kerken, krachtens het doopsformulier en onze belijdenisschriften, zulk een doop erkennen ?”
Onze belijdenisschriften of ons doopsformulier zullen u hier geen licht verschaffen. Het laatste zet alleen de leer des doops uiteen en de belijdenisschriften spreken niet over het kenmerk van wettigheid des doops. Daar het hier geldt de praktijk in zake Kerkregeering, moeten de acta van de verschillende synoden ons den weg aangeven. Reeds van af de eerste Nederlandsche Synoden zijn dan ook deze vragen, althans de eerste en derde vraag besproken. Op de Synode van Middel burg 1581 werd dan ook reeds bepaald dat de doop der Roomsche priesters, die nog in ons land rondzwierven en in ’t geheim in de kringen bediend werd, als wettig zou erkend worden, omdat die „Pastoren en Capellanen” niet voor private personen mochten gehouden worden omdat zij eene ambtelijke zending van de Roomsche Kerk hadden. Alleen de doop van niet ambtelijke personen, zooals monniken, diakenen, en sub-diakenen der Roomsche Kerk was onwettig Op de Synode van Dordrecht 1619 werd ook de doop der Mennonieten en zelfs van afgezette predikanten als wettig erkend, zoo de laatsten slechts eene roeping van eenige kerkelijke vergadering hadden.
Op de Synode van Dordrecht in 1578 kwam zelfs de vraag ter sprake:
„Of men de Doop van waarde houden zal die van een privaat persoon of ook van een ouderling bediend is ?” Het antwoord der Synode luidde:
Neen. Intusschen zoo het geschied is door een ouderling, zoo zal men dien Doop niet herhalen om dieswille dat hij eenige vorm van beroeping heeft, Ende is nochtans niet te prijzen noch na te volgen.
De Synoden der zestiende en zeventiende eeuw waren dus zeer ruim in de erkenning des doops. In de negentiende eeuw is in de Christ. Geref. Kerk herhaaldelijk de vraag besproken of men geen nieuwe bepalingen moest maken, inzonderheid wanneer die doop door een modern predikant of door een voorganger eener vrije gemeente, die zich zelf tot predikant had opgeworpen zonder wettige zending, was bediend.
De Synoden van 1879 en 1882 hebben deze vragen zeer nauwkeurig bezien en een breed rapport hierover uitgebracht. Men was het in theorie volkomen eens dat een doop alleen wettig is, wanneer er is: een wettige bondeling, een wettige dooper (ambtelijk persoon) en de trinitarische doopsformule (Matth. 28 : 19) was gebruikt. Als dus een wettig predikant, al is hij ook modern, de doopsformule nog gebruikt, dan is die doop wettig. Evenzoo de doop door een Roomschen pastoor bediend. Maar hoe dan met den doop van voorgangers die zich zelf opwierpen ? Hieromtrent was bet algemeen gevoelen dat zulk een doop als wettig moest erkend worden als de voorganger althans eenige roeping of zending van de vergadering had, die hij diende. Daarom maakte de Synode van Zwolle der Christ, Geref. Kerk in 1882 deze bepaling:
„De Synode besluit dat de doop van genootschappen, of vereenigingen die formeel met de belijdenis van het trinitarisch geloof gebroken hebben, niet kan erkend worden. Doch, dat overigens, met handhaving van de bepalingen der Synode van Groningen 1872, Art, 17, en in aansluiting aan de beginselen van Calvijn, aan de belijdenisschriften der Gereformeerde kerk, en in overeenstemming met de besluiten der Synode van 1571 tot 1618/19, personen, die hetzij als kinderen, hetzij als volwassenen, den doop ontvangen hebben buiten de Christelijke Gereformeerde kerk, zoo zij tot haar overkomen, als gedoopten te beschouwen zijn, ingeval zij gedoopt zijn in of vanwege eene vergadering van Christenen, door een, door zulk eene Vergadering geroepen en erkend Dienaar des Woords, met water, en in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes.”
Onder „formeel”, in dit besluit voorkomende , verstond de Synode: „eene offlcieele verklaring der Hoogste Vergadering van eenig genootschap, dat zij met het trinitarisch geloof gebroken heeft.”
U ziet dus dat uwe vragen lang en breed door de kerk overwogen zijn en dat de bepaling van 1882, door de Synode van Zwolle gegeven, antwoord geeft op al uwe vragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1912

De Wekker | 6 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1912

De Wekker | 6 Pagina's