Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (46)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (46)

Hoofdstuk IV

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Kuyper was mede in die vergadering des kerkeraads tegenwoordig, hij die in De Heraut van 3 Nov. de uitspraak van het Cl. Best. had genoemd: „een onovertroffen meesterstuk van driest farizeïsme, dat de heerlijkheden onzes Gods behendiglijk wegfutselt onder den dorren, dood-schen vorm van een beginselloos kerkrecht. Voor den Heere in den dag des oordeels mogen de mannen ter verantwoording staan, die, als rechters in een christelijke kerk optredende tot het slaan van zulk een verdict medewerkten. Toch zijn ze zelfs in hun behendigheid verward. Het is onwaar, dat het zelfs voor ons diep ellendig kerkrecht onmogelijk te beslissen zou zijn, of de opstanding van Christus ten derden dage naar de Schriften al dan niet tot het wezen onzer kerk behoort. Dan slechts zou dit waar zijn, zoo eens uit die Reglementen werd weggenomen, al wat van Christelijke feestdagen en ook van het Paaschfeest gezegd wordt.” Zoo krachtig had Dr. Kuyper gesproken op 3 Nov. Maar wat sprak hij in de Vergadering van den kerkeraad op 23 Nov. waar het vonnis van het Cl. Best. ter bespreking kwam en de Kerkeraad zijn houding daartegenover bepalen moest. Heeft hij daar mede gewerkt of aangedrongen dat de kerkeraad van dit schandelijk vonnis in hooger beroep zou gaan bij het prov. Kerkbestuur? Allerminst. Dr. Kuyper heeft daar gezwegen, en ongetwijfeld was dit zwijgen niet zonder bedoeling. Naar buiten de gemeente opzwepen tegen de Besturen maar naar binnen zwijgen en alzoo aansturen op een breuk tusschen de gemeente en de Besturen. Verschillende toestanden werkten daartoe mede. Daar was allereerst de Doop en Belijdenis kwestie, die destijds de Herv. kerk duchtig beroerde. De doopskwestie dient hierbij vooraf te gaan. Zij kwam op den Amsterdamschen kerkeraad aan de orde naar aanleiding van de circulaire van het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging. In verband met de Synodale beslissing drong bet Hoofdbestuur aan dat de kerkeraad zelf zou beslissen welke doop voor christelijk te houden zij. De meerderheid der commissie in wier handen zij gesteld was, adviseerde dan ook in dien geest, maar de Vergadering oordeelde met 35 tegen 25 stemmen zich onbevoegd, tot het maken van nadere bepalingen in dat geschil. Dr. Kuyper pleitte met kracht voor bevoegd verklaring en werd daarbij door verschillende ouderlingen gesteund, wat echter niet kon verhinderen dat het voorstel van Dr. Kuyper verworpen werd. Ware dit aangenomen, het kerkelijk conflict zou schier onmiddellijk zijn uitgebroken want hij had o. m. den kerkeraad voorgesteld, dat bij de doopsbediening gebruik moest worden gemaakt van de doopsformule. En dat van nu aan geen doop meer in de registers van de kerkeraad zou worden ingeschreven die anders bediend is, maar dit voorstel werd verworpen en de doopskwestie bleef in het oude stadium.
Anders liep het met de belijdenis-kwestie. Reeds in 1867 had Ds. Jorissen te Rotterdam verklaard: „Het is voor de eerste maal, dat ik mij geroepen zie, de leerlingen te bevestigen van predikanten, die de opstanding van Christus ten derden dage loochenen. Ik kom er rond voor uit dat mij dit onmogelijk is. Hij wilde dat voortaan ieder predikant zijn eigen leerlingen zou bevestigen, wat met de erkenning van de partijen in de kerk gelijk stond. Maar, ook de vraag: welke de taak en de bevoegdheid der ouderlingen was, bij het afleggen der geloofsbelijdenis, drong zich aan velen op.
Ds. C. F. Gronemeyer, leverde daarover een referaat op de Ned. Herv. Predikanten-Ver. 1872, en de oude Höveker wijdde er een brochure aan. Daar onderscheidene ouderlingen hunne instemming weigerden te geven tot het bevestigen van moderne lidmaten nam de Synode van 1871 het besluit, dat het noch aan den predikant noch aan den ouderling stond een oordeel te geven over de geschiktheid van den adspirant om lidmaat te worden en bepaalde, dat dit de adspirant zelf moest beslissen.
Nu was in den Amsterdamschen kerkeraad deze kwestie reeds aanhangig voor dat Dr. Kuyper er kwam. De Notulen van 19 Mei 1870 melden het besluit: dat de kerkeraad aan de Synode de vraag zal voorleggen: of aan een ouderling volgens de wet recht van stemming bij de aanneming toe gekend moet worden. De Synode had echter den kerkeraad verwezen naar het Clas. Best., maar tevens erkend, dat dit punt, bij haar in ernstige overweging was. De kerkeraad besloot echter, dat de aanneming zou geschieden met medewerking van den ouderling en bij verschil moest er nog een predikant en ouderling aan worden toegevoegd, die dan bet bestaande geschil moesten vereffenen Dit werd besloten in de Vergadering van 23 Nov. 1871.
Wij gaan thans eenige kwesties van minder belangrijken aard stilzwijgend voorbij, om een weinig breeder stil te staan bij het z. g. vergrijp der 17 ouderlingen. In de Vergadering van 18 April 1872 ontving de kerkeraad deze stukken.
a. een missive van de heeren N. M, Teringa c. s. zijnde 17 in getal allen ouderlingen der gemeente, daarbij was gevoegd een afdruk van eene door hem aan gemeenteleden toegezonde circulaire,
b. een missive van de heeren G. H. Kuiper e. s. geteekend door 1077 leden der gemeente, benevens een nota van adhaesie, geteekend door 254 vrouwelijke leden der gemeente, eindelijk een missive van Mejuffr. G. S. Dikker c. s. die instemming betuigde met het adres van Kuyper
c. s. Al deze stukken zijn te vinden in het bekende geschrift Het vergrijp der zeventien ouderlingen, dat in opdracht van den kerkeraad door Dr. Kuyper was ! samengesteld en uitgegeven. Het karakteristieke was: dat deze ouderlingen niet aan den kerkeraad, maar aan de gemeente kennis gaven van hetgeen zij besloten hadden in ’t vervolg te zullen doen, terwijl het toch een zaak was, die hunne ambtelijke bediening betrof. Nu gingen zij eenvoudig den kerkeraad waarvan zij deel uitmaakten voorbij en en brachten hun zaak voor het forum der gemeente, waardoor niet weinig beroering ontstond. De kerkeraad ontving slechts een afschriftje van het „manifest”, dat deze mannen eigenmachtig in de gemeente hadden verspreid, benevens mede deeling van hetgeen zij onderling hadden besloten te zullen doen.
Wat hadden zij dan aan de gemeente en de kerkeraad medegedeeld?

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1912

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (46)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1912

De Wekker | 4 Pagina's