Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijdenis, Geloof en Avondmaal (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijdenis, Geloof en Avondmaal (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor wij tot het onderzoek overgaan of de leerbepaling van 1846 met schrift en belijdenis overeenstemt, moet nog even stilgestaan bij de vraag of de kerk later de leerbepaling van 1846 gewijzigd heeft. In de Wekker No, 13 toch lezen wij:
„Het was dan ook een stap in de goede richting, toen onze Synode in 1911 de uitdrukking belijdenis der waarheid heeft geschrapt en met algemeene stemmen heeft uitgesproken dat alleen sprake kan wezen van belijdenis des geloofs.”
Wij zijn op deze Synode aanwezig geweest en hebben volkomen ingestemd, doch niet de bedoeling aan de verandering gegeven, die br, S. er in legt. Er is maar zeer oppervlakkig over deze verandering gesproken, niemand had bezwaar er tegen, omdat ieder gevoelde dat belijdenis der waarheid doen slechts een afleggen is van een examen. Bij 't doen van belijdenis van 't geloof der kerk geschiedt meer, dan spreekt de belijder niet alleen uit dat hij de leer der kerk kent maar dat hij ze gelooft. Om die reden veranderde de Synode de uitdrukking in belijdenis des geloofs.
De kerk eischt van haar leden niet alleen eenige kennis maar ook instemming met de waarheid, dus een erkennen dat men gelooft wat de kerk belijdt. Over de vraag of door belijdenis des geloofs het levend geloof wordt bedoeld is ter Synode niet gesproken. Had men die bedoeling aan de verandering willen geven dan ware de verandering niet met algemeene stemmen geschiedt. Nu echter aan deze verandering eene beteekenis wordt gegeven welke de Synode niet bedoeld heeft, achten wij het zeer noodzakelijk dat op de eerstvolgende Synode wordt uitgesproken of de kerk nog altijd volhardt bij haar in 1846 inzake belijdenis doen uitgesproken gevoelen.
Dat gevoelen toch, is in overeenstemming met schrift en belijdenis.
Het is niet in de eerste plaats de vraag of wij de leer in de liturgie zien bevestigd, maar wat de belijdenis leert. Een liturgisch geschrift is slechts een bron van den tweeden rang in zake de leer. De liturgie is niet opgesteld om de leer te bevestigen maar om den dienst te regelen. En nu mag de liturgie wel niet in strijd zijn met de belijdenis (en zij is dat ook niet) maar zij mag niet in plaats van de belijdenis gesteld om de leer te toetsen. En wat nu leert de belijdenis omtrent het verband tusschen belijdenis, geloof en avondmaal? Wij slaan dan allereerst onzen catechismus op die in Zondag 30 de vraag stelt: Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld? Het antwoord hierop is zeer duidelijk en niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar.
Dat antwoord luidt: „Voor degenen, die zichzelven vanwege hunne zonden mishagen en nochtans vertrouwen, dat dezelve hun om Christus wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met zijn lijden en sterven bedekt is, en ook begeeren hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te verbeteren. Maar de geveinsden en die zich niet met een waar hart tot God bekeeren, die eten en drinken zichzelven een oordeel.”
Hier wordt niet gevraagd wie toegelaten moeten worden tot het Avondmaal, daarover handelt vraag en antwoord 82, maar wie gerechtigd zijn van 's Heeren wege. En nu is de toelating wel verbonden aan de belijdenis des geloofs, maar het recht is verbonden aan de drie kenmerken in antw. 81 gegeven. Die kenmerken zijn: waar berouw over de zonde, geloof in Christus en jagen naar heiligmaking, m. a. w. kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid , dus een levend geloof door den Heiligen Geest in het hart gewrocht. Ook de zwakken in het geloof hebben het recht, want het is voor hen die hun geloof wenschen te sterken, maar geloof moet er zijn, want de onbekeerden verzwaren hun oordeel, zij zitten er als leugenaars voor God. Dit ligt ook in den aard van het Avondmaal, daar het gegeven is tot voeding van het geestelijk leven, en waar dit leven ontbreekt, kan van voeding geen sprake zijn. De dooden kunnen niet gevoed worden.
Ook ons tweede belijdenisschrift, de Confessie zegt in artikel 35: „Wij ge looven en belijden dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament des Heiligen Avondmaals verordend en ingesteld heeft om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij alreede wedergeboren en in zijn huisgezin, welke is zijne kerk, ingelijfd heeft.” Ook hier blijkt dat het is voor de wedergeborenen voor de ware leden der kerk, want die alleen zijn der kerk ingelijfd. De onbekeerden zijn volgens art. 29 wel uitwendig met het lichaam in de kerk, maar zij zijn niet van de kerk welke bestaat uit ware christgeloovigen, gewasschen in Christus bloed en geheiligd door den Heiligen Geest.
Om dezelfde reden zegt ook de liturgie in het Avondsformulier dat Christus deze spijs alleen voor zijne geloovigen verordineerd heeft, en dat het is voor degenen die zich beproeven kunnen, m. a. w. kennis omdragen van zelfonderzoek, wat de onbekeerde niet kent.
Op grond van onze belijdenisschriften hebben onze oude Gereformeerde godgeleerden dan ook het verband tusschen levend geloof en avondmaal altijd vastgehouden. Zij riepen ten Heiligen disch de ware dischgenooten of bekeerden en lieten duidelijk uitkomen dat zij die belijdenis gedaan hadden van hun geloof alleen dan goddelijk recht hadden wanneer hun geloof een levend geloof was. Zoo zegt b.v. W. h. Brakel in zijn Ned. Godsdienst, Cap. 40: „Het moeten zijn ware geloovigen. De ware geloovigen alleen hebben voor zich zelven recht aan de beloften, aan Christus, aan de gemeenschap der heiligen, en zoo ook aan de Bondzegelen.” Hij ging echter niet van de idee uit, dat de kerk nu ook alleen zou toelaten tot het Avondmaal en dus ook toelaten tot belijdenis doen degenen die het levend geloof belijden. Integendeel, Brakel vervolgt na het boven genoemde :
„Maar de kerk oordeelt niet van het inwendige, de kennis van eens anders wedergeboorte is de grond niet, waarop zij iemand aan de Heilige Tafel laat gaan; maar zij laat toe allen die verstandige belijdenis doen van de ware leer des Evangelies en die een leven leiden dat met de belijdenis overeenkomt.” In Cap. 41 zegt Brakel zelfs: „Onbekeerden mogen niet toetreden, Bekeerden mogen niet afblijven.” Ursinus zegt daarom zoo terecht in zijn schatboek: „Al degenen die tot het Avondmaal behooren te gaan, behooren ook toegelaten te worden; maar niet allen die wel moeten toegelaten worden, behooren daar te gaan, dewijl velen die conditiën niet hebben, die in de wettige dischgenooten van Christus vereischt worden.”
Het recht ten Avondmaal is dus door den Heere verbonden aan het geloof; de toelating tot het Avondmaal wordt door de kerk verbonden aan het doen van belijdenis van het geloof der kerk, doch toelating door de kerk geeft wel kerkelijk maar geen goddelijk recht.
Hierin ligt dan ook aangewezen de praktijk welke de kerk moet volgen. Doch hierover een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Wekker | 6 Pagina's

Belijdenis, Geloof en Avondmaal (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1912

De Wekker | 6 Pagina's