Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lichtschepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lichtschepping

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En God zeide: daar zij licht: en daar werd licht.” Gen. 1:3

In de grootheid van het werk, zien we de grootheid van den Werkmeester. Welk een oneindige grootheid en majesteit Gods schittert uit die eerste bladzijde der Heilige Schrift, waar Mozes ons de geschiedenis der Schepping van ‘t heelal beschrijft.
Dat op een enkel woord van den Almachtige, hemel en aarde het aanzijn kreeg, kan door het geloof verstaan, maar door ons verstand nooit begrepen worden. En als we van dien eersten scheppingdag lezen, dat God zeide: daar zij licht! en daar werd licht, plaatst dit ons evenzeer voor één van die wonderen Gods, waarvan zelfs de meest wijze mensch zal moeten getuigen: wij zien het, maar doorgronden het niet. Wat zou geheel de schepping zijn geweest zonder licht ! Waar het licht ontbreekt, heerscht de duisternis. Licht, heeft eens iemand gezegd is de groote schoonheid en zegen van het heelal. We zien het licht, we weten dat het bestaat, en door middel van het licht kunnen wij de dingen zien en onderscheiden , maar wie is in staat om te zeggen wat eigenlijk licht is. Wie kan er de aard van onderscheiden of omschrijven.
Licht is heerlijk. Het is onmisbaar. Zonder licht geen leven. Licht is een eerste levensvereischte voor alle levende schepselen.
Op den vierden scheppingsdag schiep God de Zon, de Maan en de Sterren. Dat was geen nieuwe lichtschepping, maar dat was een nadere ordening en schikking van het licht. Eerst het licht, en daarna de lichtdragers. Gelijk in de natuur zoo zien we ook in de nieuwe schepping, dat het God de Heere is, die gezegd heeft, dat het licht in de duisternis zou schijnen. En in de natuur, én in de genade is het alleen de Heere, de Almachtige, de Algenoegzame, de Onafhankelijke, de Drieëenige God, die zulks vermag. Hem gehoorzaamt alles op Zijn wenken. Hij spreekt en het is er. Hij gebiedt en het staat er. Voor Hem is geen ding te groot noch te wonderlijk.
Hoe schoon zingt onze Ten Kate in zijn Scheppingslied:

In den aanvang aller dingen schiep de oneindige al wat is,
De aarde nu was woest en ledig, enkel zee en duisternis.
Maar Gods Geest, de vleugelen spreidend over de onbewogen zee,
Deelde leven en beweging aan den ganschen baaiert meê.
Eerst’ling aller kreaturen, weerglans van Gods aangezicht!
En God scheidde licht en duister door des werelds halve rond :
Blonde dag, gij waart geboren! donkere nacht, en gij bestondt.

Op de vraag, waarom schiep God eerst het licht, antwoordt da Costa zoo zeer-tredend met te zeggen: omdat het licht het naaste aan God grenzende element is. God is het eeuwig, het onstoffelijk licht. Als Johannes in zijn evangelie getuigt van Christus, als van dat eeuwige ongeschapen Woord, dan zegt deze apostel onder meer: In hetzelve was het leven en het leven was het licht der menschen.
Dit was het waarachtige Licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld. Wat het door God geschapen licht is in de natuur, dat is Christus, als het waarachtige Licht in de zedelijke wereld.
Reeds op die eerste bladzijde der Heilige Schrift lezen we, als antwoord op de vraag, wat er aan de schepping voorafging, en hoe de aarde er toen uitzag: „de aarde nu, was woest en ledig en duisternis was op den afgrond.” Maar welk eene verandering toen in die duisternis het licht werd ontstoken. Met welk een heerlijkheid schitterde dit, toen op den vierden scheppingsdag het alom verspreide licht in Zon en Maan als lichtdragers werd geconcentreerd, saamgetrokken, om volkomen aan het doel des Scheppers te beantwoorden, ten einde de Zon bij dag en de Maan bij nacht, de aarde zou verlichten.
In en door dat groote Scheppingswerk heeft God de Heere zich nader aan ons, Zijne schepselen, geopenbaard. Daaruit zien we, wie en wat God is. Hoe dieper ge dit moogt inzien, en hoe langer ge daarover nadenkt, hoe beter ge zult verstaan, wat door Israels profeten en gewijde dichters, zoo herhaaldelijk is uitgesproken: “Wie is gelijk de Heere onze God? die zeer hoog woont.” „De Heere is zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid. Hij bedekt zich met het licht als met een kleed. Hij rekt den hemel uit als een gordijn.”
Gelijk in de natuur zoo ook in de genade, is licht het eerste, wat we van het werk des Heiligen Geestes in den zondaar zien openbaar worden. Dat deed Paulus schrijven aan de gemeente te Corinthe: „God die gezegd heeft, dat het licht in de duisternis zou schijnen, is degene, die in onze harten geschreven beeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods, in het aangezicht van Jezus Christus.”
En als een Jesaja onder Israël is opgetreden, en als profeet des Heeren zijn tijdgenooten wijzen gaat, op de heerlijkheid der Nieuw Testamentische bedeeling, dan hooren we hem in den naam des Heeren, de blijde boodschap des heils verkondigen, als hij troostvol Gods erfdeel toeroept: „Maakt u op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op.” En toen in de duisternis dier tijden, dat licht gekomen was, kon er geen heerlijker tijding worden vernomen, dan in hetgeen Simeon in den tempel God lovende van den Christus deed getuigen, dat zaligheid in Hem was bereid voor al de volken. Een licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van het Israël Gods. Zoo zien we, zij het dan op onderscheiden wijze, en onder verschillende omstandigheden, de kracht, de majesteit en de heerlijkheid Gods openbaar worden, als de Heere zegt: Er zij licht. „Zijn wil gebiedt en ‘t wordt terstond,” zegt de psalmdichler. Hoe groot dan ook de duisternis der tijden, — hoe groot ook de duisternis bij ons van binnen mag zijn, op ‘t machtwoord van den Heere der heirscharen, moet de duisternis wijken en treedt het licht in als deszelfs heerlijkheid te voorschijn. Zoo menigmaal is dat ook in later tijd gebleken.
Hoe donker zag bet er in de middeleeuwen uit, om dat ééne nog maar te noemen. Ach het scheen wel, alsof het licht der Goddelijke waarheid geheel van den kandelaar was weggenomen. Het scheen wel alsof de macht van het bijgeloof de laatste vonkjes had uitgebluscht.
Maar neen, God zal zijn waarheid nimmer krenken. Zijn Verbond zal en kan door menschen niet vernietigd worden. Er zij licht, zegt de Heere, en zie daar staan mannen op door God verwekt, mannen, van wie kracht uitgaat, en die weldra als gezanten Gods, het licht der waarheid over de aarde gaan verspreiden. En als dat werk zijn beslag heeft gekregen, en het zich alom als een heerlijk werk Gods heeft doen kennen, kan in waarheid, bij vernieuwing worden getuigd: dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Dat werk van God almachtig is door de gansche wereld niet te keeren. Met al zijn macht kan Satan dit niet verijdelen noch ongedaan maken. Evenmin als op den eersten scheppingsdag, toen de groote Schepper aller dingen zeide: „Er zij licht en er werd licht “ Diezelfde macht en heerlijkheid Gods wordt vereischt, voor ieder kind van Adam, om in waarheid en tot roem van Gods genade te kunnen getuigen: „Eertijds was ik duisternis, maar nu ben ik licht in den Heere.” Daartoe komt nooit eenig mensch door eigen kracht. Dood, geestelijk dood, door de zonden en de misdaden, is hel God die in u werken moet het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Niets en niemand ter wereld is in staat om ook maar ééne ziel te verlossen uit de macht der duisternis. Dat is almachtige en vrijmachtige genade, als de Heere zich onzer ontfermt en met Zijn dierbaar en heerlijk licht in uwe ziel afdaalt. Dan ziet ge, wat gi te voren nooit gezien hebt en wat ge te voren ook nooit hebt kunnen zien. Dan ziet ge de werkelijkheid der dingen, terwijl ge te voren met uw natuurlijk verstand slechts idealen en fantasiën zaagt. Van daar dan ook die ontzachelijke verandering. Zoo gunstig als ge te voren over uw zelven kondet denken, zoo ongunstig denkt ge daar nu over. En waar ge blind, geestelijk blind zijt geweest, wordt ge met en door het licht des Heiligen Geestes, bekwaam om te verstaan de dingen, welke ons van God zijn geopenbaard. Er is dan ook in dit leven geen grootere verandering denkbaar voor den mensch, dan dat hij van blind ziende mag worden.
Wie is, zoo mogen we wel vragen, in staat, die weldaad naar eisch te omschrijven ! Te meer zoo ge daarbij wel bedenkt, dat de Heere, die Zijn werk begint, het ook voleindigt. Is het schoon, onvergelijkelijk schoon, als ge in den vroegen lentemorgen de zon, als die groote dagvorstin, als uit de aarde ziet opduiken, om steeds schooner en heerlijker haar gouden en glansrijke stralen over geheel het aardrijk te doen aanschouwen — wat is die verandering dan groot, tusschen de duisternis van den nacht en het heerlijk licht des daags. Maar nog grooter en heerlijker is het, als de donkerheid en de duisternis binnen in ons gaan wijken, voor bet licht dat van Christus, als de Zon der Gerechtigheid, door de werking van den Heiligen Geest, in uwe ziel afdaalt. Dan staat tegenover dat vreeselijke, dat de mensch in en omtrent zichzelven ontdekt, ook de dierbaarheid en de heerlijkheid, die in Christus Jezus is. Door dat licht ziet Gods kind over alle bezwaren en moeielijkheden van het leven. Door dat licht ziet ge over dood en graf. Door dat licht blikken we tot aan de overzijde van de Doodsjordaan, in het hemelsch Kanaän, waar geen zon en geen maan meer schijnen, maar waar de door Jezus verloste zielen met al de hemel-lingen zich eeuwig verlustigen in den God des lichts. Daar verlicht de heerlijkheid Gods het Nieuwe Jeruzalem en het Lam is hare kaars.
Niets meer en niets minder is voor ieder Adamskind van noode, om voor eeuwig behouden te worden, dan dat de Heere, genadig en almachtig zegt: Er zij licht ! want dan zal er licht zijn, dat zelfs de dood niet kan uitblusschen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1912

De Wekker | 4 Pagina's

Lichtschepping

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1912

De Wekker | 4 Pagina's