Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (53)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (53)

Hoofdstuk V

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de Christelijke Gereformeerden betuigden hunne instemming met het voorstel Gunning.
Ds. Lindeboom schreef in de Standaard van 24 Dec. 1875, o.m. het volgende: Nadat hij zijn instemming betuigd heeft met het plan, door Ds. Gunning opnieuw aan de orde gesteld, zegt hij: het is u wellicht niet onbekend, dat vooral in de kerk, waartoe ik het voorrecht heb te behooren, zelden een ouder het waagt een zoon te zenden naar ‘s Lands Hoogeschool. Menig jongeling, die bestemd scheen voor litterator, medicus of jurist, bleef zelfs boven ‘t Gymnasium terug, tengevolge van de, zeker wel te eerbiedigen vreeze der godvruchtige ouders, dat men tegen het gebod Gods handelen zou, indien men zijn kind, eenmaal in den doop Gode gewijd, en dagelijks in gebeden Hem opgedragen, in Gymnasium en Universiteit onder on- en anti-Christelijke invloeden wierp.
Een ieder, die op een Lyceum of Gymnasium, hoedanige de meeste hier te lande zijn, zijn opleiding voor hoogere studie ontving, zal wel toestemmen, dat het gevaar even groot was, als het nut; dat men evenzeer had te biddon, om voor vervoering bewaard te worden, als te danken voor den zegen, in het onderwijs der classieke letteren ontvangen.
Wat ik met een en ander slechts wilde zeggen, hooggeachte broeder is dit: houd u verzekerd, dat, wanneer gij eerstdaags eene vergadering tot bespreking dezer zaak samenroept, ook onze sympathie en onze gebeden, die bijeenkomst zullen steunen. Hoewel ik alleen in eigen naam spreek, weet ik zeker, dat het „ons” hier mag worden gelezen voor: „vele leden der Christ. Geref. kerk”.
De Bazuin achtte, met het oog op de vraag over de Theologische faculteit een samenkomst als Ds. Gunning had voorgesteld, zeer wenschelijk. En in de Wekstem verheugde Ds. Donner zich over de roepstemmen, die opgaan tot stichting van eene Vrije Christelijke Universiteit.
Zooals wij zien, ontbrak het destijds niet aan sympathie. ‘t Scheen alsof de zaak van een Vrije Christelijke Universiteit eensklaps beklonken zou wezen en dat tegenover dit plan nu alle kerkelijke verdeeldheid en alle dogmatische geschillen eens naar achteren zouden gedrongen worden, om één lijn in deze zoo hoogst belangrijke zaak te kunnen trekken. Toch waren het wel vogels van diverse pluimage, die hun instemming met het plan hadden betuigd. En wie maar een weinig van de kerkelijke kaart van ons land afwist, begreep dat een zoodanige samenkomst trots alle sympathie-betuigingen op niets moest uitloopen. Gelukkig is deze vergadering dan ook niet gehouden. Het waarom niet ligt echter in het duister. In het archief van de Vrije Universiteit moet de correspondentie berusten, waaruit blijken zou bij wien de schuld hiervan ligt. Niet bij den voorsteller van het plan, Ds. Gunning. Maar er schijnen hier andere oorzaken te hebben gewerkt, die het samenkomen van deze conferentie deden mislukken. De zaak bleef voorloopig rusten.
Dr. Kuyper moest wegens overspanning zijn mandaat als Kamerlid nederleggen en in Zuidelijke streken besliste voor zijn geknakte gezondheid zoeken, terwijl onze Tweede Kamer tijdens zijne afwezigheid de thans nog vigeerende wet op het Hooger onderwijs aannam. Wij behoeven de strekking van deze wet niet breedvoerig toetelichten. Zij is liberaal en de Theol. Faculteit is er duchtig in besnoeid. Aanvankelijk dreigde zij zelfs geheel te zullen verdwijnen en plaats te maken voor een faculteit van godsdienstwetenschap. Zoowel de minister als de commissie van rapporteurs hadden dit laatste voorgesteld, maar de Kamer nam een amendement van den heer van Naamen van Eemnes aan, waardoor de Faculteit der godgeleerdheid behouden bleef. Het onderwijs in de leerstellige godgeleerdheid werd echter geschrapt, daar de Regeering met de overgroote meerderheid der leden van oordeel was dat de kerk moest zorgen voor het onderwijs in de Dogmatiek. Over ‘t algemeen was men met deze regeering tevreden. De modernen juichten haar toe. Scholten bezong haar lof. De Ethischen waren voldaan. Zelfs Doedes verklaarde: alles wel overwegende.... moet ik eindigen met toetestemmen, dat in de gegevene omstandigheden, op niet meer dan het verkregene was te rekenen. Alle hoop was nu gevestigd op het aan-vullingsonderwijs, dat van de zijde der Herv. kerk zou worden gegeven. Want evenals het ontwerp van 1868 stelde ook de wet van 1876 gelden beschikbaar voor die godgeleerde vakken, die de „neutrale” regeering van haar gebied had verbannen. Ja de wet was nog verder gegaan. De mannen die vanwege de Hervormde kerk met het geven van dit aanvullend onderwijs werden belast, zouden als Hoogleeraren bij plechtigheden der Staatsuniversiteiten rang en zitting hebben nevens hare Hoogleeraren (art. 104 en 105),
De Synode der Herv. kerk was dankbaar voor deze tegemoetkomende houding der regeering. Zonder eenig financieel bezwaar van de zijde der kerk, kon thans in hare behoeften worden voorzien en op den 24 Aug. 1877 stelde de Synode het thans nog van kracht zijnde Reglement op het Hooger Onderwijs enz. vaat. Volgens art. 1 van dit Reglement zou in de steden Leiden, Utrecht en Groningen tot aanvulling van het aan de daar gevestigde Universiteiten gegeven onderwijs in de godgeleerdheid, het kerkelijke Hooger onderwijs verstrekt worden. Maar ook zou zulks te Amsterdam geschieden, indien dit kon gebeuren zonder geldelijk bezwaar voor de kerk. Daarin had de Synode dus duidelijk uitgesproken, dat zij in principe niet tegen kerkelijk hooger onderwijs te Amsterdam was, alleen het moest haar geen centen kosten. De vraag was dus, hoe het benoodigde geld voor dit doel kon worden verkregen. Maar daar het Amsterdamsche Athenaeum door den wetgever tot den rang van Universiteit was verheven, moest er, afgedacht van de twee te benoemen kerkelijke hoogleeraren ook nog een aan het reeds bestaande getal theologische professoren worden toegevoegd. In Augustus 1878 werd voor deze vacature eerst Dr. Kuyper daarna Dr. Rutgers gepolst, maar beiden weigerden en eindelijk werd de bekende kerkhistoricus Ds. J. J. van Toorenenbergen benoemd.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (53)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1913

De Wekker | 4 Pagina's