Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een melaatsche door Jezus gereinigd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een melaatsche door Jezus gereinigd

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het geschiedde als Hij in één dier steden was, ziet, er was een man vol melaatschheid. En Jezus ziende viel hij op het aangezicht, en bad Hem, leggende: Heere! zoo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. En Hij de hand uitstrekkende raakte hem aan en zeide: Ik wil, wordt gereinigd.” Lucas 5:12, 13.
De Heilige Schrift is een boek vol wonderen. In het Oude en in het Nieuwe Testament, van het begin tot het einde. Geheel de gewijde geschiedenis is een aaneenschakeling van wonderen.
Het ongeloof stoot en ergert zich daar aan. Den geloovige geeft dit stof tot aanbidding. Ook het openbare leven en de werkzaamheid van den Heere Jezus, tijdens 's Heeren omwandeling op aarde, kenmerkt zich door wonderen. In bovenstaande woorden deelt de evangelist Lucas ons één dier wonderen mede. 't Is de genezing van een melaatsche. De melaatschheid in Palestina, en vooral in Oostersche landen zoo goed bekend, is een vreeselijke ziekte. Wie ooit iets gelezen heeft van het lijden dier ongelukkigen zooals bijvoorbeeld in die huizen en stichtingen waar zulke lijders worden verpleegd, die kan zich eeigszints voorstellen, hoe menschen, die zulke inrichtingen voor het eerst hadden bezocht er van getuigen, dat dit lijden in één woord alle beschrijving te boven gaat.
Genoeg. Zulk een lijder, van wien we lezen, dat hij vol melaatschheid was, bevond zich in een der steden van Galilëa, waar Jezus zich thans bevindt. 't Was geen toeval, maar een bijzondere Godsbeschikking, dat deze ongelukkige man Jezus zag. Hoe licht had bet kunnen gebeuren, dat bij wel van Jezus zou gehoord hebben, maar zonder Hem te hebben gezien.
Hoe en op wat wijze de melaatsche Jezus zag wordt ons niet vermeld. Alleen dit blijkt duidelijk, en dat was het voornaamste, hij, ongelukkige man, zag (Jezus) in 't geloof dat de Heere machtig was hem van zijne melaatschheid te genezen. In dat geloof valt hij als een arme en ellendige, in ootmoed op zijn aangezicht, biddende en zeggende: Heere! zoo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Of de melaatschheid in die dagen nog van anderen aard was, gelijk sommigen meenen, dan wat men tegenwoordig met dien naam bestempelt, zullen we thans niet nader onderzoeken. Opmerkelijk is het, dat zoo nadrukkelijk niet van een ziekte, in den gewonen zin van het woord wordt gesproken, maar bepaald van een kwaal, die den lijder verontreinigde. Uit het Oude Testament weten we, welke bijzondere wetten God aan Israël voor de melaatschheid gegeven had. Wordt nu van dezen man, die tot Jezus kwam gezegd, dat bij vol melaatschheid was, dan zien we daarin een treffend beeld van de zonde, waardoor de mensen geheel en al is aangetast, van het hoofd tot de voeten, zoodat het woord „onrein” op ieder zondaar als zoodanig ten volle van toepassing is. Vandaar ook, dat voor den onreinen zondaar gemeenschap met God, die absoluut heilig is, onmogelijk is, tenzij de zondaar van de melaatschheid der zonde gereinigd wordt. Wordt de melaatschheid algemeen voor een ongeneeselijke ziekte verklaard, waarvan alleen God de Heere redden en genezen kan, in den voistrekten zin van het woord , geldt dit van de zonde. Maar Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke genade: wat onmogelijk is voor de menschen is mogelijk bij God. En op de vraag: hoe en op wat wijze, wordt het ons hier als in levende schilderij te aanschouwen gegeven. Wie doet wat die melaatsche man deed, die ootmoedig, geloovjg en vertrouwend tot Jezus komt, Hem om redding smeekend, pleitend op Zijn genade en ontferming, dien zal de Heere, overeenkomstig Zijn eigen woord en belofte, Zijn gunst betoonen. In die woorden: „Heere! zoo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”, blijkt klaar als de dag, wat die ongelukkige in Jezus zag, wat hij omtrent Hem geloofde, maar ook, wat hem zelven paste, om het alleen als een bijzondere gunst, en tevens als een daad van 's Heeren almacht, ootmoedig te begeeren. Aan de macht des Heeren twijfelt de man geen oogenblik. Van eigen waardigheid of verdienstelijkheid wordt geen woord gerept. O neen. Geheel de houding welke hij aanneemt, teekent hem ais een diep verootmoedigd zondaar, die met eerbied en heilig ontzag opziet tegen Hem, die daar voor hem staat, en dien hij met den veelbe-teekenende naam „Heere”, aanspreekt. O welk een voorbeeldige zielsgestalte! Wat zalig bukken en buigen voor Hem, als een arm en vloekwaardig zondaar voor den Zoon Gods, die der Koningen Koning en der Heeren Heere is, ook al gaat Hij in al de nederigheid Zijner dienstknechts gestalte Zijnen weg. Den geloovigen is Christus dierbaar.
Welk een onderscheid tusschen hetgeen de melaatsche man in Jezus zag, en de wijze waarop Hij over Hem oordeelde en hetgeen we van verreweg de meeste zijner tijdgenooten vernemen. Het was toen gelijk het nog heden ten dage is, de wereld ziet geen heerlijkheid in Christus.
Met al zijn geestelijke armoede en ellende zoekt men heil buiten Hem. Zoo velen daarenboven, die met den mond nog wel belijden dat zij vol zonde en ellende zijn, gelijk die man in den tekst vol melaatschheid was, maar zonder dat zij ooit ootmoedig, in de volle bewustheid hunner ellende, geloovig tot Jezus vluchten, om in Hem, en in Hem alleen redding te zoeken. En wat doet de Heere, tegenover den ongelukkige, die daar voor Hem op zijn aangezicht is gevallen? Zal Hij hem afwijzen en zeggen: Man! gij zijt volgens de Wet een onreine, dien ik niet mag aanraken?
Christus is het einde der Wet, voor een iegelijk, die in Hem gelooft. Hij doet de Wet niet te niet, maar Hij is gekomen om de Wet te vervullen. Eeuwige en ondoorgrondelijke liefde vervulde daartoe Zijn Middelaars hart.
Niet om te verderven, maar om te behouden, kwam Gods Zoon in de menschelijke natuur op aarde. Hij is van God den Vader verordineerd en gezalfd om den armen het evangelie te verkondigen en te genezen die gebroken zijn van hart. Welnu hier is een arme, hier is een gebrokene van hart, hier ligt een een arme en ongelukkige smeekeling aan Zijne voeten, die van Hem zijne verwachting heeft, die op Hem zijne hoop heeft gebouwd. Wat gebeurt er? „Hij de hand uitstekende”, zoo lezen we, „raakte hem en zeide: Ik wil wordt gereinigd! en daar volgt op: En terstond week de melaatschheid van hem. Hoe eenvoudig, boe majestueus, hoe wondervol, alles wat we hier zien en hooren.
„Ik wil”, — wie heeft ooit zoo kunnen spreken in zulk een geval en onder zulke omstandigheden, „Ik wil”, — daar zinkt alle grootheid van menschen bij in 't niet. Daar moet alle eer en macht en grootheid van menschen bij verbleeken. „Ik wil”, — zoo kan alleen Hij spreken, die niet alleen waarachtig en rechtvaardig mensch, maar die ook waarachtig God is. „Ik wil”, — en die heilige en almachtige wil des Heeren kan geen macht van menschen, kan zelfs geen macht des duivels weerstaan. Zoo als de Heere het wil, zoo zal bet geschieden. Neen die ellendige is niet te ellendig noch te onrein voor Jezus om er Zijne reddende band naar uit te strekken en hem aan te raken. Trouwens, wie was ooit te ellendig, te schuldig, te onrein om door Hem gered te worden. Treffend beeld is het daarom wat we hier zien, van de wijze waarop Christus de Heere, de eenige en volkomen Zaligmaker van zondaren, in Zijn nederbuigende zondaarsliefde Zich over den ellendige ontfermt. En wie beschrijft naar waarde de onschatbare troost daarin en daardoor voor armen en nooddruftigen geopenbaard in het heilig Evangelie. Welk een eenig voorbeeld van opzoekende en vergevende liefde, van volkomen bereidwilligheid en tevens van volstrekte almacht, om te doen en te geven, wat geen schepsel vermag. Hier zien we dan de waarheid bevestigd, door Gods heilige profeten zoo vele eeuwen lang gepredikt, dat er hulp besteld is bij eenen Held.
Wat mag de man wel gedacht en gevoeld hebben, toen hij zag, dat Jezus de hand naar hem uitstrekte en toen hij gewaar werd dat de Heere hem aanraakte! Er kunnen van die oogenblikken zijn in ons leven, én in diepe droefheid, én in groote blijdschap, dat het onmogelijk is te beschrijven, wat er dan in ons hart omgaat. Neen dan zegt ge alleen in uw hart, gelijk Petrus eens deed: Heere! Gij weet het.
Doch waar ons hier het resultaat en de uitkomst wordt vermeld in die woorden: „En terstond ging de melaatschheid van hem”, lijdt het geen twijfel, dat een onuitsprekelijk gevoel van blijdschap, den ongelukkige, nu zoo gelukkig, zijn hart vervulde. Wie nooit arm geweest is kan wel over armoede spreken, en wie nooit in groote smart of in bijzondere ellende heeft verkeerd kan daarom daar wel over spreken, maar nooit gelijk hij, die het persoonlijk heeft doorleefd.
Wie spreekt niet over zonde en ellende van allerlei aard. Maar die door Gods genade, onder en door de werking van Gods Geest, grondig aan zijne ellende is ontdekt, en die waarlijk schuldenaar voor God geworden, uit zijn nood tot Christus leerde vluchten, en door Hem gered en gezaligd werd, die kan, gelijk geen ander dat kan, getuigen: Ik lag gekneld in banden van den dood, waar de angst der hel mij alle troost deed missen. En als dan alle hoop u gansch ontviel, waar niemand zorgde voor uw ziel, daar zal het door u nooit worden vergeten, hoe de hand der genade naar u uitgestrekt, u optrok als uit modderig slijk.
Neen, dan jubelt ge bij oogenblikken, ingeleid in dat wonder van genade: Ik zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heeten, al mijn Hoop en Lust! In zijn blindheid en onkunde wordt nog wel eens gedacht: als de Heere zoo gewillig was om mij te redden, als ik om tot Hem te gaan, om Zijne redding te verlangen, dan ware ik reeds lang gered. Die zoo denkt en spreekt verstaat niet, dat de mensch door de zonde van nature niet alleen onmachtig maar ook onwillig is om den Heere te dienen. Het is immers God de Heere, die in ons werkt het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
De melaatsche man vraagde niet: mag ik tot Jezus gaan, hij deed het. Van achteren zien we, wat vooruit niemand zien kan, „Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen”, zegt de Heere, „en die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.” Is het in dit voorbeeld niet schoon en duidelijk geteekend? Uitlokkend en bemoedigend is dit voorbeeld voor allen, die bewust zijn wat het is, vol melaatschheid van zonde te zijn. Als de nood en de benauwdheid uwer ziel doet vragen, of er nog een middel is, om de straf op de zonde bedreigd te ontgaan en wederom tot genade te komen, dan zegt en roept de Heere: Kom tot Mij! Hoe veel en hoe groot uwe zonden dan ook zijn, en hoe slecht gij het ook voor uw God hebt afgemaakt, bij Jezus, wiens naam Zaligmaker is, is redding en vergeving. Daartoe kwam Hij als Gods Zoon, en als de Zoon des menschen in de wereld, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Daartoe wordt het evangelie gepredikt aan alle creaturen, opdat uit alle geslachten, talen en natiën, Zijne gemeente zou vergaderd worden, die Hij tot een erfdeel van Zijn Vader heeft gekregen. De Heilige Gods daalde in deze wereld vol melaatschbeid af, om ellendigen van hunne melaatschheid te reinigen. En ieder door Jezus gereinigde zondaar en zondares zal God drieëenig eeuwig danken, voor al de wonderen Zijner genade. „Ik wil”. Christus wilde, in de diepste vernedering afdalen om Zijn volk zalig te maken van hunne zonden, en hen te doen worden, kinderen en erfgenamen Gods.
Deelend in die zalige gunst, kunt ge Paulus door 't geloof nazeggen: God is getrouw. Daarom zal de Heere geven het einde en de verwachting aan allen, die de verschijning van Christus hebben liefgehad. Zie dan hier:
Een voorbeeld van ellende;
Een voorbeeld van geloof;
Een voorbeeld van genade,
Een voorbeeld van wonderbare redding.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Een melaatsche door Jezus gereinigd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1913

De Wekker | 4 Pagina's