Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Woord (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Woord (3)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik zal wel met den Geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden” (1 Cor. 14:15a). Dit woord van Paulus wordt nog wel eens verkeerd door deze en gene uitgelegd. Meer dan eene hebben wij het gehoord dat men zeide „nu als ge niet met den Geest kunt bidden, dan moet ge, gelijk Paulus zegt, het maar met het verstand doen. Gewoonlijk meent men dan, dat, wanneer een Christen geen leven aan zijn ziel heeft, niet deelt in gevoelige genade en bijzondere nabijheid des Heeren, en dus het „bidden met den Geest” zijn ademtocht niet laat gevoelen in zijn hart, hij dan toch het „bidden met het verstand” over houdt. Echter is zulk een meening geheel onjuist en miskent geheel de bedoeling van Paulus. De Apostel maakt hier geen tegenstelling, schrijft hier geen aanbevelingsbrief voor een tweeërlei gebed, maar wil integendeel de eenheid vasthouden en aantoonen tusschen het bidden met den Geest en het bidden met het verstand: Paulus bedoelt hier dat wij in ons bidden zoowel geestelijk als ook redelijk moeten zijn, en dat de geest door den teugel van een geheiligd verstand moet worden geleid want dan zullen alle dingen eerlijk en met orde geschieden (vers 40).
Om de meening van den Apostel juist te verstaan zal het noodig zijn dat wij ons eerst afvragen: wat bedoelt de Apostel als hij spreekt van het „bidden met den Geest.”
Vooreerst dient dan opgemerkt dat door het woord „Geest” niet bedoeld wordt de Heilige Geest, maar het innerlijke van den mensch, datgene, waardoor de mensch kan genoemd worden van Gods geslacht, nl. zijn pneuma (Geest) nog onderscheiden van zijn psyche (ziel). Immers de Heilige Schrift maakt onderscheid als zij spreekt van uw oprechte geest en ziel en lichaam
(1 Thess. 5:23). Ten onrechte beroept zich op dit Schriftwoord het trichotomïsme, dat leert, dat de mensch niet uit twee, maar ook uit drie deelen zou bestaan. Wij vinden in dit woord geen opsomming van die wezenlijke bestand deel en des menschen, maar slechts een zeer nauwkeurige onderscheiding van het wezen des menschen.
Zullen wij het woord van Paulus, met „den Geest bidden” juist verstaan, dan dient eerst even toegelicht wat de Geest in onderscheiding nog van de ziel des menschen is.
Dan zou ik dit onderscheid aldus willen aangeven: Door zijn ziel is de mensch aan het stoffelijke, het redelooze, aan de dieren verwant. Zegt de Schrift niet „de ziel van het dier is in 't bloed”, maar door zijn Geest is de mensch aan de Engelen, neen, hooger nog, aan God zelf verwant. Door zijn geest staat de mensch in betrekking met „de dingen, die boven zijn” en kan hij geestelijke en hemelsche dingen bedenken (Col. 3:2). Juist omdat de mensch niet als de dieren uit de aarde is voortgekomen, maar de adem des levens hem door Zijn Schepper werd ingeblazen kan hij in onderscheiding van al het stoffelijke „geest” genoemd worden. Zijn Geest is nu de geleidraad, waardoor hij de stem des Heiligen Geestes beluistert, en waardoor hij met de bovenzienlijke wereld in gemeenschap treedt.
Als „Geest' vormt de mensch een overgang van de zichtbare tot de onzichtbare wereld, en staat hij in tusschen Engelen en dieren, wijl hij aan beiden is verwant en toch weer van beiden onderscheiden. Nu stelt Paulus in I Cor. 14, de Geest des menschen, die naar God en tot God geschapen is, voor als door een bemelache aandrift ontvonkt. Omdat de mensch als geest vatbaar is voor geestelijke dingen kan hij ook in geestelijke verrukking komen, dan wanneer de Geest Gods den geest des menschen geheel en al doordringt, bezielt, in verrukking brengt. In de gemeente van Corinthe nu was dit zoo sterk, dat velen er zich op verhoovaardigden, hoe zij in zulk een toestand van extase vreemde geluiden en klanken voortbrachten! Naar die geestelijke gaven waren zij jjverig (vers 12). En nu keurt de Apostel dit niet direct af, maar weet toch nog een hooger standpunt dan dit, en zegt hun: zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot stichting der gemeente (vers 12). Immers wanneer Gij met den Geest bidt dan spreekt ge niet den menschen maar God, (vers 2) dan is het verstand vruchteloos, en hooger stijgt ge voorzeker Corinthiers, zoo wil de Apostel zeggen, wanneer ge niet alleen geestelijk, maar ook, wanneer gij verstaanbaar, duidelijk d. i. met 't verstand bidt, zoodat ieder amen zeggen kan op uw dankzegging (vers 18).
Ook in ons bidden moet de hoogste orde en samenhang zijn. Christus heeft ons dat in het „Onze Vader” zoo heerlijk aangetoond en onze formuliergebeden kunnen ook in deze ons nog tot leering zijn. Vooral voor iemand, die in het publiek moet optreden en voorgaan, zij er ook voorbereiding in betrekking tot zijn bidden. Ons gebed mag geen voorbeeld van wanorde en verwarring zijn. Daartegen waarschuwt de Apostel in 1 Cor. 14:15.
Een volgende keer zullen wij eens nagaan of er onderscheid is tusschen het wonder der talen uit Hand. 2 en de „vreemde taal” waarvan de Apostel Paulus in 1 Cor. 14 spreekt!

K. (Kampen) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1913

De Wekker | 6 Pagina's

Uit het Woord (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1913

De Wekker | 6 Pagina's