Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grootste verlossing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grootste verlossing

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons, want er is geschreven: vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.” Gal. 3;13

Goede Vrijdag
„Goede Vrijdag”, herinnert ons aan den sterfdag van den Heere Jezus.
Van die ontzachelijke gebeurtenis viert de kerk des Heeren de plechtige gedachtenis. Die dag van Jezus sterven is een volstrekt eenige dag in de geschiedenis der wereld. Hemel en aarde gaven getuigenis van hetgeen toen is geschied. De zon aan den hemel trok haar licht in en verberg zich als in rouwgewaad gehuld. De aarde beefde en sidderde op hare grondvesten. De steenrotsen scheurden, het voorhangsel des tempels scheurde van boven naar beneden, de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren werden opgewekt.
Dat was een dag van wonderen in Gods schepping. Een dag van wonderen bovenal, als we bedenken, wat de groote beteekenis was, van dit alles.
Kernachtig omschrijft dit apostel Paulus in bovenstaande woorden. Als ge in die omschrijving de woorden leest, „een vloek geworden zijnde voor ons” — en we gaan daar bij nadenken, dat zulks van Christus wordt getuigd, en dat in verband staat met hetgeen in de Wet geschreven is, terwijl daarbij het doel en einde daarvan wordt aangeduid in de woorden: „Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet”, dan dient dit alles als een geheel eenige verklaring van hetgeen op Golgotha is geschied, waar de Man van smarten, stierf onder naamlooze smarten aan het vloekhout. De dood was op de zonde gedreigd. In den dood was het einde van het vloekvonnis, wegens de zonde over Adam en geheel zijn geslacht uitgesproken. En waar de Wet volmaakte gehoorzaamheid eischt, en elke zonde de vervloeking met zich brengt, en de mensch daarenboven onmachtig is onder de zonde, was er van ’s menschen zijde in eeuwigheid geen uitzicht op redding. Daarbij komt, dat Gods gerechtigheid zoo snood door den mensch geschonden, moet voldaan worden. Zou er derhalve mogelijkheid zijn tot redding, dan moest het middel gevonden worden, om den vloek op te heffen, want zonder die opheffing was herstelling in de gunst en gemeenschap met zijn God, voor den mensch onmogelijk.
Noch menschen, noch engelen waren echter daartoe in staat. Maar wat geen schepsel vermocht, dat vermag de Heere.
Gods Eeniggeboren Zoon nam in de volheid des tijds, de menschelijke natuur aan. Als Borg en Middelaar van den Vader verordineerd en met den Heiligen Geest gezalfd, treedt Hij op om des Vaders welbehagen te volbrengen Door dadelijke en door lijdelijke gehoorzaamheid voldoet Hij aan al de eischen der Goddelijke Wet. En als na dit alles nog dit ééne moet vervuld worden, dat Hij sterven moet, dan sterft Hij geheel vrijwillig, den smartelijken, den smadelijken en den van God vervloekten kruisdood. Zoo neemt Hij als Borg den vloek van anderen op zich. Zoo zien we Hem, die het geen roof behoefde te achten Gode even gelijk te zijn den dood ingaan. En bij het indenken wie het is, die daar sterft, hoe Hij sterft, en waarom Hij sterft, snijden die woorden als een zwaard ons door het hart: Christus, een vloek geworden!
De Heilige en de Rechtvaardige, die zonder eenige zonde was, die sterft als de grootste misdadiger. Hij sterft als een onreine buiten de legerplaats. Wie kan dit indenken naar eisch, want met dit sterven is geen ander sterven te vergelijken. Wij sterven om onze zonden. En die in Cnristus sterven, smaken de grootste bitterheid des doods niet, want voor hen is de prikkel uit den Dood weggenomen. Maar Christus stierf den vloekdood in al de kracht en verschrikkelijkheid van het woord. Als die veege lippen van dorst samenkleven aan het kruis, als in zijn bang geroep Eli, Eli, Lama, Sabachtani! zijne ziel in uiterste benauwdheid verkeert, lees het er dan in, wat een Paulus hier getuigt: Christus is een vloek geworden. Dat maakte Zijne smarten zoo onbeschrijfelijk groot. Dat deed Hem de angsten der hel gewaar worden.
Dat de liefde des Vaders zóó groot was, dat Hij daartoe Zijne Eeniggeboren wilde geven, en de liefde des Zoons, dat ook Hij dit alles vrijwillig, in volmaakte overeenstemming met Zijnen Vader, wilde ondergaan, roept ons tot aanbidding, en dat brengt zelfs Gods heilige engelen in bewondering. Daar zullen Gods verloste kinderen de eeuwigheid voor noodig hebben, om God drieeenig voor die onuitsprekelijke genade eeuwig te loven en te prijzen.
Welk eene vrucht daaraan verbonden is, doet de apostel ons zien in de woorden: Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet. Als de vloek is opgeheven, dan is er ook geen verdoemenis meer. Als de Wet vervuld is, dan heeft de Wet niets meer te eischen. De schuldeischer is dan voldaan. De kwitantie is geteekend. Het handschrift der zonde, dat tegen ons was, is aan het kruis verscheurd.
Vrede door het bloed des kruisesl Zoo ruischt de klank van het evangelie, in Christus naam alom gepredikt. Vrede, die door de zonde was verstoord, die den mensch voor eeuwig onwaardig was geworden, maar die nu door Gods Zoon is verworven. Vrede, die alle verstand te boven gaat. Vrede, die door ’t geloof wordt genoten. Op de vraag wie zijn zij, die in deze weldaad deelen lezen we het antwoord in het woordje „ons.” En wie Paulus daarmee bedoelt kan niet twijfelachtig zijn. Zij alleen, bedoelt de apostel, die aan het slot van dit hoofdstuk het ware, het geestelijke zaad van Abraham genoemd worden deze zijn van Christus en naar de belofte erfgenamen.
Dat zijn met andere woorden de geloovigen, die voor God gerechtvaardigd zijn, niet uit de werken der Wet, maar uit het geloof. Van deze getuigt diezelfde apostel op een andere plaats (Rom. 5): Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus.
Grooter verlossing is er voor een menschenkind nooit denkbaar, dan verlost te zijn van den vloek der Wet.
Wat u ooit kan drukken of benauwen, dit is het zwaarste van alles, als de zonde u drukt en de vloek der Wet als de straf der zonde, als een geweldige vijand u vervolgt. Dan staat de gansche wereld met al haar wetenschap en vernuft machteloos tegenover u. Dan zoudt ge in wanhoop moeten sterven, als de Heere, barmhartig en genadig, in en door het evangelie, niet een deur der hoop had ontsloten. En gelukzalig zij, die met al hun zonden en ellenden tot Jezus leeren vluchten, om in Zijne eeuwig geldende Borggerechtigheid, hun bedekking te zoeken voor God.
Wie dan geloovig mag opzien tot het kruis, en door het geloof, door Gods genade, het een Paulus mag nazeggen: Christus heeft ons, Hij heeft ook mij verlost van den vloek der wet, die zal ervaren de waarheid en de kracht van het woord, dat die in Christus gelooft, niet verderven, maar het eeuwige leven hebben zal.

W.

PAASCHFEEST.
„Hij is opgestaan.” Markus 16:6 m/ged.
Van Golgotha, waar Christus den vloekdood stierf, verplaatsen we ons in onze gedachten in den, in de nabijheid zijnden hof van Jozef van Arimathea, waar deze met Nicodemus het dierbaar lichaam van ’t kruis hebben afgenomen en in het graf van Jozef hebben gelegd. Dáár in dien hof beginnen we met den vorst onzer Nederlandsche dichters te jubelen:

Dáár is uw zegepraal begonnen,
O Gods verkoren Israël!
De Leeuw van Juda heeft verwonnen!
Hij neemt de poorten van de hel.
Hij heeft volstreên! Hij legt zich neder!
Hij rust, wie zal Hem op doen staan?
Hij zelf, Hij neemt Zijn loven, weder!
En — dat de kerkers opengaan!

Ja! nog een weinig! En de waarheid
Zal spruiten uit des aardrijks schoot!
Een nooit geziene zonneklaarheid
Stijgt uit de diepten van den dood!
Dat Jubeljaar is thans voldragen,
Door de oude schaduwwet verkond!
Versmelt, o Zevende der dagen!
In d’Eersten dag van ’t Nieuw Verbond.

De derde morgen brak aan. Zonder dat een sterfelijk oog zulks aanschouwde, is de Heere opgestaan. Terwijl de aarde beefde, is een Engel uit den hemel nedergedaald. Deze heeft den grafsteen weggeslingerd, de zegels verscheurd, en in de gedaante van een jongeling zien de vrouwen, die vroeg in den morgen daar zijn heengegaan, hem zitten in het ledige graf. Ontroerd en verbaasd aanschouwen zij, wat er is geschied, maar worden aanstonds vriendelijk toegesproken met de woorden: „Zijt niet verbaasd. Gij zoekt Jezus den Nazaréner, die gekruist was; Hij is opgestaan, Hij is hier niet, ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.”
Welk een gezicht voor die vrouwen! Welk een blijde tijding voor haar en voor allen die in Christus gelooven. Hij is opgestaan! Van die blijde en heerlijke gebeurtenis vieren we op ons Paaschfeest, met geheel de christenheid gedachtenis. De Zon der Gerechtigheid was ondergegaan, maar om aan den derden morgen met nieuwe, met ongekende heerlijkheid te herrijzen. Scheen bij dat ontzachelijk sterven op Golgotha de leugen over de waarheid, de ongerechtigheid over de gerechtigheid te triumferen, thans zien we het tegenovergestelde. In die weinige woorden: „Hij is opgestaan” wordt de grootste, de heerlijkste overwinning aangekondigd. Verstaan we het wél: ons Paaschfeest is het feest der groote overwinning. Dood en graf konden Immanuël niet binden, De wachters, die het graf moesten bewaken zijn gevlucht. De hel beeft. De hemel juicht. En straks zal over de gansche aarde den jubelzang worden aangeheven:

’t Is volbracht! Hij zegepraalt!
Zondeschuld! gij zijt betaald ,
Dood! gij zijt verslonden,
Slangenkop! gij zijt vergruisd,
Heilloos rijk der zonden.

Jezus Christus gaf den geest!
’t Uur des lijden is geweest,
De oude mensch gestorven!
Leggen we in des Heilands graf
Zielenangst en doodvrees af!
Heil is ons verworven!……

Ja de Heere is opgestaan!
’t Licht van God is opgegaan!
Spoed u, hemeltijding!
Uit Judea’s moederkerk,
Tot der verste Heid’nen perk,
De aarde tot verblijding!

In zulke schoone woorden bezingt onze onvergetelijke da Costa de glorierijke overwinning van Sions Vorst en Koning.
Jezus leeft! Overeenkomstig zijn eigen woord is Hij opgestaan ten derden dage. Gods Heilige heeft geen verderving gezien. De vijanden zulten nog doen wat zij kunnen, om de blijde tijding in een leugen te veranderen. Daar heeft men nu al omtrent 18 eeuwen aan gearbeid, doch dat alles is een ijdel pogen bevonden. De Heere is opgestaan. Hij is door de Zijnen gezien. Herhaalde malen, veertig dagen lang.
Neen we volgen geen kunstelijk verdichte fabelen, als we de levende, de opgewekte Christus prediken en in Hem gelooven.
Dat is de troost en de vreugd voor allen, die hun aangezicht naar Sion hebben gewend. Voor allen, die uit genade mogen betuigen: In Hem is al mijn heil, mijn éér. Juicht gij hemelen en verheugt u gij aarde, want God de Heere heeft zijn volk vertroost. Hij zal zich over zijne ellendigen ontfermen.
Verbreidt leugen, gij kinderen der wereld en apostelen van het ongeloof! Spot en lacht, gij vijanden des Heeren! maar God zal ook spotten met uw verderf en lachen als uwe vreeze komt.
Heft vroolijk uwe lof- en jubelzangen aan, gemeente des Heeren! Juicht en zingt lof ter gedachtenis aan Zijne groote daden, gij allen, tot wie gezegd kan worden als tot die godvruchtige vrouwen: „Ik weet dat gij zoekt Jezus.” De zoekende vrouwen hebben Jezus gevonden. Zij hebben Hem gezien. En allen, die in waarheid naar Hem zoeken, zij ook zullen Hem eenmaal zien.
Wat zal dat dierbaar, zalig, en onbeschrijflijk zijn, Hem eens te mogen aanschouwen, die ook voor u een vloek was geworden, maar ook voor u dood en graf overwon.
Dan zal Gods kind, dan zal ieder door Jezus verloste ziel zijn eigen naam lezen in de teekenen, die de scherpe nagels hebben achtergelaten in die doorboorde handen en voeten, om dan in zalige aanbidding met al de verlosten te zingen: „Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom, en wijsheid en sterkte, en eer en heeiijkheid en dankzegging” — …. „want Gij hebt ons Gode gekocht met uw bloed !”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De grootste verlossing

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1913

De Wekker | 4 Pagina's