Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levend gemaakt met Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levend gemaakt met Christus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleesches, mede levend gemaakt met hem, al uwe misdaden u vergevende.” Col. 2:13

Wat Christus voor de geloovigen is, kan nooit kernachtiger worden uitgedrukt dan apostel Paulus dit doet. als hij in zijn brief aan de Filippensen onder meer getuigt, dat Christus ons leven is. Deze gedachte vinden we in al de brieven van dezen apostel verwerkt. Dat is, zouden we kunnen zeggen de grondstof waaruit Paulus werkzaam is, om de gemeenten alom te doen verstaan, dat al het heil der geloovigen alleen en uitsluitend in Christus is. Christus is het Hoofd des lichaams. Uit dat Hoofd ontwikkelt zich het lichaam. Geheel het lichaam bestaat uit en door het Hoofd. Alles saamvattend wijst de apostel dit aan in vs. 10 van ons teksthoofdstuk, waar hij zegt: „En gij zijt in Hem volmaakt.” Met Christus begraven in den Doop, zijn zij ook met Hem opgewekt, door bet geloof der werking Gods.
Wat zij eertijds geweest, en nu door de genade Gods geworden zijn, waar zij deelen in de vergeving der misdaden, omschrijft Paulus nader in bovenstaande woorden. Om dit recht te verstaan, dient wél gerekend te worden met de afkomst van hen, aan wie dit schrijven in de eerste plaats is gericht. De Christenen te Colosso, waren niet van Joodsche maar van Heidensche afkomst. De Joden konden er zich op beroepen, dat zij naar het vleesch Abrahams zaad waren, en mitsdien erfgenamen der belofte. Het teeken des verbonds, droegen zij daartoe in hun lichaam. Zij waren als zoodanig onderscheiden van alle volken der aarde. Zoo was het niet met hen,die van heidensche afkomst waren. Deze waren in de voorhuid des vleesches, en misten het teeken des verbonds. Nu was wel voor hen, die van Joodsche afkomst waren, zoowel als voor alle anderen de wedergeboorte noodzakelijk, gelijk uit het voorbeeld van Nicodemus den Leeraar uit Israël duidelijk blijkt, maar toch was het meer in het oogvallend, als nu ook uit de heidenwereld de Heere Zijne gemeenten kwam te vergaderen, en zondaren kwam te roepen met eene Zaligmakende roeping.
Wijst Paulus op den rijkdom der genade, welke de Colossensen in Christus deelachtig zijn geworden, het is alsof de apostel hier zeggen wil: op zichzelf genomen, is dit zeker voor ieder geloovige een onbeschrijfelijke en onschatbare weldaad, maar inzonderheid voor u, die in onderscheiding van de Joden, vervreemd waart van God en buiten de bedeeling en bediening van het genade verbond leefdet.

U heeft Hij mede levend gemaakt met Christus, toen gij dood waart. U, wier ellende in dat eene woord dood zijn wordt samengevat. Wat toch is immers van een doode te wachten. Bij den lichamelijken dood denken we aan den staat van gescheidenheid. Bij het sterven scheidt de ziel van het lichaam. Dan is dat lichaam zonder ziel dood, gevoelloos. Zoo is de mensch door de zonde, van nature geestelijk dood, en leeft in gescheidenheid van God Zijnen Maker. Aan allerlei ellende en jammer onderworpen, wijst juist dat geestelijk dood zijn, het toppunt zijner ellende aan, Zoolang er nog leven in den mensch is, hoe ernstig ook bedreigd, is herstelling mogelijk, maar is de dood eenmaal ingetreden, dan houdt alle gebruik van middelen op. Dan zou alleen door een wonder, herleven mogelijk zijn. In het voorbeeld van Lazarus, die door Christus is opgewekt, zien we dit aanschouwelijk voorgesteld.
Waar nu de mensch van nature geestelijk dood is door de misdaden (in Ef. 2 spreekt de apostel van zonden en misdaden) moet er aan hem niets minder dan een wonder gebeuren, zal hij, die dood is, weêr leven, leven niet maar een natuurlijk leven, maar een geestelijk leven, een leven dat nooit anders verklaard kan worden, dan een leven in gemeenschap met Christus. Christus is de Wijnstok, waaruit ieder geloovige als rank leeft.
De opstanding van Christus uit den dood, is dan ook maar niet een op zich zelf staand feit, Paulus zegt het nadrukkelijk hier in den tekst, de geloovigen te Colosse, zijn met Christus levend gemaakt, dat wil zeggen, zij deelen in de vrucht van Christus opstanding. Dit deed Petrus in zijn eersten Zendbrief (hoofdst. 1:3, 4) verheugd in God, getuigen: „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot eene onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u”. Het evangelie te Colosse gepredikt door Epafras en wie dan ook, had vrucht gedragen. Want dit is het door God gegeven en verordineerde middel om zalig te maken degenen die gelooven. Daarin en daardoor wordt dat groote wonderwerk Gods in den zondaar, door de kracht en werking van den Heiligen Geest, in den zondaar uitgewerkt. Met nadruk zeggen we, dat dit een wonderwerk is. Hoe zou het anders kunnen verklaard worden, dat dezelfde waarheid, zulk een onderscheiden uitwerking kan hebben. De één is het Woord een reuk des levens ten leven en de ander is het een reuk des doods ten doode. De ééne wordt door het Woord als een visch in het net gevangen, en de andere blijft onder dat alles verhard. Daarom nog te meer, is de weldaad van hen, die Paulus hier bedoelt, als de met Christus levend gemaakten zoo onbegrijpelijk groot. Tot verduidelijking daarvan, laat de apostel er nog op volgen: „al uwe misdaden u vergevende.”
Is het de zonde, die een scheiding maakt tusschen den mensch en zijn God, waar de zonde is weggenomen, is de oorzaak dezer scheiding weg, en gemeenschap met God in en door Christus mogelijk geworden, door het geloof. Dit wijst dan de groote verandering aan, tusschen het nu en het eertijds, van ieder, die met Christus is levend gemaakt. Hij, nl. God de Heere is het, die dit alles doet, en daarin zijn oneindige macht en ondoorgrondelijke zondaarsliefde openbaart.
Christus is de Gave Gods. Christus is de verdienende oorzaak van de zaligheid. Maar gelijk nu het lijden en sterven van Christus noodzakelijk was om de zaligheid voor zijn volk te verdienen, zoo was ook de opstanding des Heeren noodzakelijk, om de verworven zaligheid toe te passen. Die nu gestorven is met Christus, die is gerechtvaardigd van de zonde, en die kan met een Paulus, door het geloof roemen in deze genade en zeggen: „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods die mij liefgehad heeft, en zich zelven voor mij overgegeven heeft.
Twee dingen worden hier dus duidelijk uitgesproken: vooreerst wat de levendgemaakte geweest is, nl. dood door de misdaden, en in de tweede plaats, wat bij nu geworden zijn, levend gemaakt met Christus en deelend in de vergeving der zonden.
Als toetssteen voor ons geestelijk leven is en blijft deze waarheid van het hoogste belang. Al zijn de wegen waarlangs en de omstandigheden waaronder de Heere Zijne kinderen komt te trekken uit de macht der duisternis om hen te brengen tot Zijn wonderbaar licht, grootelijks onderscheiden, hierin zijn ze allen aan elkander gelijk, dat ze van dood levend zijn gemaakt. Levend met Christus, zoowel als levend uit Christus, zonder dat er op dezen regel, ook naar ééne uitzondering mogelijk is. Dit wel te verstaan, was niet alleen voor de Christenen te Colosse, maar is ook voor ieder ander zeer hoog noodzakelijk. Vraagt iemand waarom, dan zal bij het aandachtig lezen van dezen brief blijken, waarom Paulus, onder de leiding van den Heiligen Geest, dit onderwerp zoo ernstig en nauwkeurig behandelt. Trouwens de gevaren, waarmede de gemeente te Colosse werd bedreigd, waar vond men die in die dagen, en ook in later tijden niet. Gevaren van valsche leer, waarmede bedriegelijke arbeiders werkzaam waren, om de geloovigen, door filosofie en ijdele verleiding”, heil te doen zoeken in een leer en in een levenspraktijk, waar nooit heil in te vinden is. Van daar zoovelen, die dwalen tot hun eeuwig verderf, door voor leven aan te zien, wat geen leven is, en vergeving van zonden te zoeken in allerlei eigengerechtigheid, die louter miskenning is van Christus’ Middelaars verdiensten, Alleen de rechtvaardiging uit het geloof, heeft tot zalige vrucht: vrede met God. Alleen bij helder inzicht en geloovig bewustzijn, dat de grond van zaligheid niet in u maar buiten u ligt, kunt ge ware en proefhoudende troost genieten, Dan krijgt uw God de eer van alles. Dan komt het werk van den Middelaar in en voor u ten volle tot zijn recht, en op de belijdenis: „uit genade zalig geworden”, spreekt ook gij het amen des geloofs uil. Wat zegt het dan veel, onbeschrijfelijk veel, als ge hoort als persoonlijk tot u gesproken: u heeft God de Heere levend gemaakt. U, — in het voorbijgaan van zoo velen. U, — uit vrije gunst en om het eeuwige welbehagen. Daarin ligt dan tevens het antwoord op de vraag: hoe het is te verstaan, wat we in vs. 10 lezen, waar de apostel van de geloovigen getuigt, dat zij in Christus volmaakt zijn. De vergeving der zonde, aan de levenmaking onafscheidelijk verbonden, is vrucht van de voldoening door Christus. Waar nu de schuld der zonde is betaald, daar is de klove gedempt, waardoor de zondaar van God was gescheiden. Dan leeft ge uzelven niet meer en ge sterft u zelven niet, maar gij kunt door de genade u geschied, in ’t geloof een Paulus najubelen: hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. Levend gemaakt met Christus, zou het dan ook in strijd zijn met de wet des levens, u nog dienstbaar te willen stellen onder de wet der zonde. Gods kind is een vrijgemaakte van alle dienstbaarheid der zonde. Wie leeft uit het genade verbond, kan onmogelijk meer leven uit het werkverbond. Dwaling, vreeselijke dwaling is het, waar Paulus zoo menigmaal tegen waarschuwt, om te willen saamvoegen, wat God gescheiden heeft.
Dit te willen gebruiken tot een oorzaak voor het vleesch, alsof de genade de wet te niet deed is een lijnrecht tegenovergestelde dwaling. De liefde Gods in het hart uitgestort, door den Heiligen Geest werkt wederliefde. Als vrucht daarvan, wenscht ge dan niet anders dan naar Gods wet te leven. Ge zegt dan gaarne den gewijden dichter na: Ik ben een vriend en een medgezel, van allen, die Uw Naam, o Heere, ootmoedig vreezen en leven naar uw goddelijk bevel. Dit zal steeds bet ware en onbedriegelijke kenmerk blijven voor de waarlijk levend gemaakten met Christus, want uit de vrucht wordt de boom gekend. Daarom blijft ook de opwekking in vs. 6 zoo ernstig en zinrijk voor alle oprecht geloovigen: Gelijk gij door Jezus Christus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem. Geworteld en opgebouwd in Hem en bevestigd in het geloof. Dan, maar ook dan alleen zult ge tegenover alle dwaling en afval kunnen staande blijven, en Gode tot eer, kunnen genieten de vrucht uwer levendmaking, de vergeving der zonde en de gemeenschap met God.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Levend gemaakt met Christus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's