Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (62)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (62)

Hoofdstuk VI

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bezwaren die Ds Beuker inbracht luidden als volgt:
I. Vanwaar heeft een particuliere vereeniging het recht of de bevoegdheid tot het aanstellen van professoren in de Theologie? Hebben niet onze Gereformeerde Vaderen, blijkens hunne nadrukkelijke bepalingen in de kerkorden en Synoden, dit ambt als een der hoogste kerkelijke ambten beschouwd; dat alleen door de kerk zelve kan worden verleend? Hoe konden de personen, die hier (in de vereeniging voor Hooger Onderwijs) benoemd hebben, zeggen; wij stellen u aan tot dit heilig ambt in den naam des Heeren? Waar heeft de Heere hun zulks opgedragen? — En hoe kunnen deze personen, die door een particuliere commissie benoemd zijn, zeggen, dat zij door Gods gemeente en mitsdien door God zelf geroepen zijn?
II. Waar de Vereeniging voor Hooger Onderwijs geheel buiten het terrein en het toezicht der kerk staat, op wier belijdenis men zich beroept, en God nochtans aan zijn kerk de bewaring van zijn woord en ordonantiën heeft opgedragen: hoe zal nu de Vereeniging een redelijken objectieven waarborg bieden, dat hare universiteit Gereformeerd is en zal blijven? Wie zijn hier de van God geroepen opzieners der school?
III. Waarom laat de Vereeniging hare theologische professoren vrij van het onderteekenen der Belijdenisschriften, terwijl ze zich in art. 2 harer statuten niet alleen op die Belijdenisschriften beroept, maar er ook zoodanig gezag aan wil toegekend zien als de Synode van Dordt zelf er aan bleek te hechten. — Moest men om zeker te zijn, dat men in den geest van Dordt handelde, niet juist daarom beginnen met zich te houden aan, en het onderteekenen van haar verbindingsformulier, dat zij met zooveel zorg, en met medewerking van alle Gereformeerde professoren juist voor dat doel heeft daargesteld.
IV. Wie zal de jonge mannen als zij hunne studiën voltooid hebben, examineeren en op wettige wijze, zooals het in de Gereformeerde kerken op goede gronden vastgesteld is, voor de gemeente beroepbaar verklaren? De Gereformeerde kerken achten immers niemand beroepbaar dan hen, die door de bevoegde macht d.i. door de kerk zelve beroepbaar verklaard zijn.
V. Daar nu eenmaal een vereeniging van particulieren onmogelijk doen kan wat der kerke is; en daar God in ons land de oude „christelijke Gereformeerde kerk” der vaderen op nieuw weer heeft geopenbaasd in de christelijke Gereformeerde kerk van thans, welke ook reeds jaren op vrij hooger onderwijs bedacht is en het aanvankelijk met goedvinden beoefent; waarom wendde men zich, bij het opvatten van een plan voor een vrije universiteit op Gereformeerden grondslag, dan niet dadelijk tot die kerk; ik zeg niet tot leden van die kerk, om deze voor de groote onderneming te winnen, maar tot die kerk zelve, om zoo doende een wettig, kerkelijken en een waarlijk Gereformeerden grondslag voor de Theol. faculteit te verkrijgen?
VI. Waarom, en dit is een zesde bezwaar, dat niet zoo zeer op den grondslag als wel op de inrichting der universiteit betrekking heeft; — waarom verplicht men de kweekelingen die aan de Vrije Universiteit onderwijs komen zoeken tot het inleveren van een diploma van Staatsgymnasia?
Nu moeten dan de Gereformeerde jongelingen òf een Staatsgymnasium afloopen, en juist de grondslagen hunner kennis in den gevaarlijken dampkring der Staatsscholen opdoen, òf zij moeten, als ze op vrije christelijke scholen hunne gymnasiale bekwaamheden hebben opgedaan, om een diploma komen bij een commissie, die toch waarlijk niet het vrije, laat staan het christelijke, en allerminst het Gereformeerde onderwijs gunstig is Waarom niet allen met gelijke maat gemeten, door ze bij hun komst zelve een admissie-examen af te nemen. Men make het dan zoo geleerd als men wil. Het bestuur der universiteit is toch zelf even goed bekwaam, om den adspiranten aan den wetenschappelijken pols te voelen of ze in staat zijn om het hooger onderwijs te volgen, als de niet-onpartijdige Staatscommissiën? En deed ze dat, het beginsel, zoowel van de „vrije” als dat van „Gereformeerde” universiteit zou er niet weinig bij winnen. Temeer nu de universiteit zelve erkent, dat aan haar diploma’s geen andere dan zedelijke en wetenschappelijke waarde kan worden toegekend.”
Deze stellingen behouden behalve VI hun beteekenis tot op heden, en zijn daarom aan ieder ter overweging aanbevolen.
En wat poneerde Dr. Kuyper in „de Heraut” N° 132 waar hij de resultaten der Amsterdaamsche meeting besprak daar tegenover.
a. Dat naar eisch der Gereformeerde beginselen een Gereformeerde universiteit, hoewel op eigen voetstuk staande, en niet dan bij verdrag zich bindende, in geestelijke aanraking behoort te komen met zulk een gereformeerde kerk, als geacht kan worden de openbaring van het lichaam van Christus in deze landen te zijn.
b. Dat de abnormale verhoudingen, of ook, indien het lichaam van Christus nog niet tot voldoende georganiseerde openbaring kwam om als eenheid te handelen; hoogleeraren in de godgeleerdheid die geheel zonder medewerking of invloedoefening van zulk een kerk benoemd zijn, blijkens de historie wel principieel als onregelmatig maar nooit als onrechtmatig aangesteld mogen beschouwd worden.
c. Dat kweekscholen voor leeraars van de kerk moeten uitgaan, universiteiten niet. Althans niet rechtstreeks.”
Ieder voelt nu hoe in stelling II de christelijke Gereformeerde kerk in een hoek geduwd wordt en in stelling I ingewikkeld een aanstaande Doleantie geleerd wordt. Vanzelf, dat de christelijke Gereformeerde kerk zich verder niet meer aan de vrije universiteit gelegen liggen liet en hare verdere ontwikkeling alleen van uit de verte gadesloeg.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (62)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's