Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen recht van bestaan? (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen recht van bestaan? (II)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Bos begint met te vragen of wij Christelijke Gereformeerden ook niet weten van de eeuwige Borgstelling en het besluit der Rechtvaardiging van eeuwigheid.
Zeker waarde Ds. B., zoo dom zijn wij ook nog niet, maar ik behoef u toch zeker niet te zeggen dat de Neo-Gereformeerde richting met haar leer eener rechtvaardigmaking van eeuwigheid geheel iets anders bedoeld dan het besluit der rechtvaardiging. Hebt u niet voortdurend betoogd, dat wat idealiter in God is, daarom nog niet realiter aanwezig is. Is het geen woord van Dr. Bavinck, zeker toch een onverdacht getuige, niet waar, die zegt: sprekende over de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: de schrift gaat ons daarin nergens voor, de Gereformeerde theologen hebben zich daartegen eenparig verzet en tusschen het eeuwig besluit der rechtvaardiging en de uitvoering daarvan indertijd onderscheid gemaakt; en als men zegt dat de rechtvaardigmaking actus immanens (inblijvende daad) in God noodwendig eeuwig moet zijn, ja, de rechtvaardigende God zelf is, dan moet men bedenken dat in dien zin genomen alles, ook de schepping, de vleeschwording, de voldoening, de roeping, de wedergeboorte eeuwig is en dat wie daarom van eeuwige schepping enz. ging spreken, tot groot misverstand aanleiding zon geven. Legt nu naast deze heldere uitspraak van Dr. Bavinck de uitspraak der Synode van 1905, dan ziet ge aanstonds ’t verschil. Die Synode toch neemt die uitdrukking „eeuwige rechtvaardigmaking” wel in bescherming en zegt: wat ’t tweede punt de eeuwige rechtvaardigmaking betreft, verklaart de Synode, dat deze uitdrukking niet in onze belijdenisschriften voorkomt, maar dat ze daarom niet mag worden afgekeurd. Deze Synode heeft dus — ik beroep mij op Dr. Bavinck — vooreerst aanleiding gegeven „tot groot misverstand”, heeft een uitdrukking geeikt — ik beroep mij weer op Dr. Bavinck — waarin „de Schrift ons nergens voorgaat” en waartegen de Gereformeerde theologen schier eenparig zich hebben verzet.
Is het dan geen waagstuk geweest om zulk een uitdrukking toch te sanctioneeren, maar men moest wel, om Dr. Kuyper c.s. in ’t gevlei te komen. De Synode van 1905 was de middelman — wat hebt je er an. Ik had de „B. richting” wel eens willen hooren, wanneer men de uitdrukking „eeuwige rechtvaardigmaking” evenals Dr. Bavinck had afgekeurd, en men zich eenvoudig aan de belijdenisschriften had gehouden, wat roeping der Synode was geweest. Dan had men een uitspraak gekregen niet naar het philosofisch-theologisch denken, maar naar de eenvoudigheid der waarheid en der belijdenis.
Doch ieder gevoelt dan had men een partij verloren wier woordvoerder schreef: „Als de zondaar nog dood in zonde en misdaden neerligt, en eer God de Heere het werk der wedergeboorte nog in hem begonnen heeft, is die zondaar reeds verkoren en verordineerd, gerechtvaardigd en geheiligd, aangenomen tot Gods kind en verheerlijkt.” Wat de heilige Apostel Paulus in Romeinen 8 zoo overschoon jubelt: „Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd en die Hij te voren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen en die Hij geroepen heeft, die heelt Hij ook gerechtvaardigd en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt” is niet een verhaal van wat gebeurd ia met reeds wedergeboren menschen, maar de jubelende opsomming van wat God de Heere gedaan en gewrocht heeft eer wij er nog waren”
Deze groep nu in de „Geref. Kerken” durfde men niet aan, en zij beroept zich met even veel recht op de besluiten van 1905 dan de andere groep, die er diametraal tegenover staat. Hierin juist komt het niets zeggende, het onbeteekende, het onprincipieele dezer besluiten uit en maken zij een contrast met onze belijdenisschriften, die zoo principieel en positief zijn.
Als de Synode der „Geref. Kerken” in 1905 de belijdenis had moeten opstellen, voorzeker, wij hadden over ’t stuk der der rechtvaardigmaking heel wat anders gelezen dan wat wij nu in onze belijdenis schriften vinden. Stellig had de uitdrukking „eeuwige rechtvaardigmaking” niet ontbroken. Eerst een Geref. Synode in 1905 heeft het voorrecht? gehad aan deze uitdrukking baar zegel te hechten. Wij, Christelijke Gereformeerden hebben het zoo ver nog niet gebracht. Wij houden ons altijd nog liever aan de uitspraken van schrift en belijdenis, meenende dan in beter gezelschap te zijn, dan dat wij ons konden beroepen op de besluiten van 1905.
(Wordt vervolgd).

K. (Kampen) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Geen recht van bestaan? (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's