Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Green recht van bestaan? (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Green recht van bestaan? (III)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb gewezen op het onbeteekenende en nietszeggende der Synode-besluiten van 1905 aangaande de geschilpunten in leer, welke de „Geref. Kerken” verdeelen. Ik deed dit, wijl Ds. Bos met een beroep op deze besluiten zoo sterk meent te staan. Hij legt ons, Christelijke Gereformeerden, op dit aanbeeld, grijpt met forsche hand den voorhamer en … de rest laat zich gemakkelijk vermoeden. Onder dien hamerslag blijft er van de Chr. Geref. Kerk niets over; haar bestaansrecht is op eens vernietigd. Wat treurig zou het er voor ons uitzien, wanneer wij moesten bestaan bij de gratie Ds. Bos! Maar heeft Ds. B. het recht en getuigt het van helderheid in denken, wanneer hij op grond dier besluiten inzake leergeschillen ons het recht van bestaan betwist ?
Ds. B. laat het voorkomen alsof op die Synode in 1905 alle geschilpunten zijn vereffend en de Kerk toen duidelijk en principieel zich heeft uitgesproken, dat zij geen tweeerlei leer betreffende de orde des heils en in de bediening en prediking des Woords gedoogd. Maar Ds. B. weet wel beter. Men moge het in de „Geref. Kerken” verbloemen zooveel als men wil, de mannen van den „Wachterbond” met Ds. B als onvermoeiden leider mogen alom met den verniskwast rondloopen, maar feit is, dat de leergeschillen gebleven zijn ook mi 1905 zooals ze er vóór 1905 waren, toen Ds. B. ach en wee heeft geroepen. Hij is immers 't bezwaarschrift van den Kerkeraad van Bedum en de Synode te Middelburg 1896 en de 5 stellingen nog niet vergeten. Wanneer ik dit oordeel over de besluiten van 1905 inzake leergeschillen uitspreek, doe ik dat niet zoo lichtvaardig als Ds. Bos zich veroorlooft over 't bestaansrecht der Christ. Geref. Kerk. Ik sta in dit mijn oordeel niet alleen, maar ik ontvang steun van onverwachte en onverdachte zijde.
Niemand minder dan Ds. Diermanse, Geref. predikant, een man, van wien ook Ds. Bos zal zeggen dat hij tot oordeelen volkomen bevoegd is, staat mij ter zijde. Deze heeft in 't jaar 1906 een boekske uitgegeven, waarin hij de vraag bespreekt of de wedergeboorte verondersteld moet worden aanwezig te zijn bij de uitverkoren kinderen. Ik beroep mij met te grooter vrijmoedigheid op dien schrijver, niet alleen wijl hij algemeen bekend staat om zijn zakelijke en duidelijke uiteenzetting der kwesties, maar ook wijl Ds. Bos zijn volle sympathie betuigd heeft met 't werkje van Ds. Diermanse, getiteld: „de uitverkoren kinderen wedergeboren eisch des verbonds ? In No. 46 van „de Wachter” (4e jaargang) wordt dit werkje door Ds. Bos ten zeerste aanbevolen, en in No. 50 van denzelfden jaargang kan hij er nog niet van zwijgen maar wijdt er een artikeltje aan om nogmaals den lezers de hooge waarde van dit geschrift voor te houden. Mij dunkt, een aanhaling uit dit werkje kan Ds. Bos niet anders dan welkom zijn.
Ds. Diermanse bespreekt in 't voorwoord van genoemd werk ook de Utrechtsche besluiten en zegt dan zeer snedig „De verschilpunten zelf zijn dus gebleven. Wat de eeuwige rechtvaardigmaking betreft, erkent de Synode hoogstens, dat de eisch van een oprecht geloof hier diene, om in de vierschaar der conscientie voor God gerechtvaardigd te worden “ Dat met het persoonlijk deze weldaad deelachtig worden door een oprecht geloof nog iets anders wordt bedoeld, wordt niet gezegd. En alzoo wordt de zaak in kwestie hier niet geraakt.
Betreffende de onmiddellijke wedergeboorte wordt hoogstens dit betuigd, dat bij de volwassenen de wederbarende werking des Heiligen Geestes de prediking des Evangelies vergezelt. 't Geen niet tegenspreekt, dat het zou kunnen zijn, dat de uitverkoren volwassenen, die niet reeds wedergeboren werden bij hun geboorte, slechts uitzonderingen zijn, waardoor van zelf die onmiddellijke wedergeboorte toch de geldende regel zou zijn in de Kerk.
En wat de onderstelde wedergeboorte aangaat, verklaart de Synode dat het „minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van hun onderstelde wedergeboorte.” Hetgeen evenwel niet ontkent, dat de Doop toch onderstelt de wedergeboorte d.i. feitelijk, dat onder den Doop wordt gesteld de wedergeboorte, zoodat de Doop op die onderstelde wedergeboorte toch rust. Want ook de stelling der Synode, dat de grond van den Doop is de belofte en het bevel Gods eischt die zienswijze, want immers de Synode verklaart dat krachtens die belofte het zaad is te houden voor wedergeboren. Den doop te gronden op de belofte is dus in den mond der Synode hem te gronden op de onderstelde wedergeboorte. Want immers het toekennen aan een kind van de belofte, komt in den mond der Synode praktisch hierop neer, dat wij zulk een kind houden voor wedergeboren. Maar nu weet ik niet meer, wat het verschil is tusschen een doopen van het kind op grond van de belofte of: op grond van de onderstelde wedergeboorte. Alzoo ook hier, gelijk op andere punten is omtrent 't geen, waarom het gaat, met de woorden der Synode zelf, niets vastgesteld noch uitgemaakt.'“
Tot zoover Ds. Diermanse. Maar nu wordt het antwoord van Ds. Bos aan dien verwaanden catechisant, wiens reclamebriefje bij met zoo groot genoegen in de vragenbus opnam, toch wat al te belachelijk, als hij onder meer schreef: „Die predikant heeft zeker geen kennis genomen van 't geen op onze Synode te Utrecht aangaande de geschilpunten in de leer besloten is, want dan kon hij zoo iets op de catechisatie niet zeggen.” Waarlijk, wij weten niet, waarover wij ons meer moeten verwonderen over de onnoozelheid van Ds. Bos of over de brutaliteit van dien onbekookten catechisant, die in verwaten betweterij — de jeugd en de domheid eigen — den predikant wel eens bestreden had.
En wanneer Ds. Bos er op wijst, dat er ook onder ons verschil van gedachten is in betrekking tot enkele punten gelijk hem uit een twistgeschrijf in „de Wekker” bleek, dan antwoorden wij, gelukkig ja. Wij zijn geen jabroers die niets anders geleerd hebben dan „bij den meester te zweren”, maar wanneer het geldt de orde des heils, de toepassing der heilsweldaden aan 't hart van den zondaar, dan staan wij als Kerk niet wankelend, niet bemiddelend als de Geref. Kerken, maar met beide voeten en positief op de belijdenis en de Heilige Schrift. Dat positief karakter der belijdenis hebben „de Geref. Kerken” op haar Synode van 1905 door het aannemen van de besluiten inzake leergeschillen nog meer verzwakt dan vóór 1905. Vóór 1905 waren de betwiste leeringen nog meer als persoonlijke gevoelens verbreid, ná 1905 zijn zij leer der Kerk geworden, en wordt een tweeërlei leer gehuldigd, welks beginselen elkander lijnrecht uitsluiten. Wie hiervan meer wil weten lezen „de Wachter”, 3e jaargang Nos, 14, 25, 37, 42, 43, 44.

K. (Kampen) S.
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Green recht van bestaan? (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1913

De Wekker | 4 Pagina's