Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen recht van bestaan? (XIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen recht van bestaan? (XIV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de vaderen der scheiding een zuiver schriftuurlijk kerkbegrip hadden, blijkt uit de acte van afscheiding en uit tal van Synodale uitspraken. Zij sloten zich aan bij 't geen in onze belijdenis zoo eenvoudig, zoo echt schriftuurlijk, zoo glashelder omtrent de kerk wordt beleden. Dat nu onze vaderen in art. 27—29 onzer confessie niet alleen vonden een beschrijving van de onzichtbare, maar wel ter dege ook van de zichtbare zijde der kerk, is niet moeielijk aan te wijzen. Hun uitspraken zijn in deze niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Nogmaals dient er dan op gewezen, dat wij bij de onderscheiding in onzichtbare en zichtbare kerk niet te doen hebben met twee kerken, maar slechts met ééne kerk, maar van twee zijden bezien. De onzichtbare zijde is het wezen, de zichtbare zijde is de vorm der kerk. De onzichtbare kerk is die zijde welke naar God gekeerd is, zooals zij dus staat naar haar innerlijk geestelijk leven voor 't oog van den Hartenkenner en Nierenproever; de zichtbare kerk is die zijde, welke naar den mensch gekeerd is en voor ons oog verrijst in het midden der wereld, uitkomend in belijdenis en het leven der leden.
Van deze twee zijden wordt gesproken in 2 Tim. 2:19 : het vaste fondament Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen, die zijnen zijn — d.i. de onzichtbare zijde — en: Een iegelijk, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid — d.i. de zichtbare zijde, die dus duidelijk wordt als vergadering der geloovigen alleen uit de belijdenis des monds of het noemen van den naam van Christus en uit een Godzaligen wandel of het afstaan van ongerechtigheid.
Paulus spreekt van die onzichtbare zijde in Col. 3:3 : „want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God”. En van de zichtbare lezen wij in Hand. 2:42: „En zij waren volhardende in de leer der Apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden”.
De eisch, het karakter der kerk dat zij als geheel van leden is en blijft zoowel van haar onzichtbare, als van haar zichtbare zijde eene vergadering van ware geloovigen, mogen wij op het voetspoor van de vaderen der scheiding tredende nooit loslaten. Onomwonden heeft de Synode van 1846 dit uitgesproken, toen zij zich homogeen verklaarde met Brakel, en besloot : „De vergadering heeft zich verklaard vereenigd te zijn met W. à Brakel's uitlegging over art. 28 der Nederl. Geloofsbelijdenis”.
Wat nu vinden wij bij Brakel omtrent het dogma der kerk opgeteekend? Laat ons hoofdstuk 34 van zijn Redelijke Godsdienst opslaan, en wij lezen: „Deze eene kerk op aarde strijdende, is somtijds meer openbaar uitkomende voor het oog van een ieder, in hare openbare vergadering, belijdenis, heiligheid; dan wordt ze genoemd de zichtbare kerk, — Somtijds is ze meer verborgen voor de oogen der wereld door overstroomende dwalingen, godloosheden of vervolgingen, te dien opzichte wordt ze genoemd de onzichtbare kerk.
Deze eene strijdende kerk kan men aanmerken óf in hare inwendige geestelijke gestalte, óf in de uiterlijke toevergaderingen. Haar inwendige geestelijke gestalte, namelijk geloof, inwendige vereeniging met Christus, geestelijk leven in de ziel is onzichtbaar, kan met het oog des lichaams niet gezien worden. De toevergaderingen of samenkomsten tot het gehoor, gebruik der sacramenten en belijdenis in tijd van voorspoed zijn openbaar en zichtbaar. Dies kan men zeggen dat dezelfde kerk in sommige opzichten zichtbaar en in sommige opzichten onzichtbaar is; maar men mag de kerk daarom niet deelen in eene zichtbare en onzichtbare kerk. Dezelfde mensch is onzichtbaar ten opzichte van de ziel, verstand, genegenheden, en hij is zichtbaar ten opzichte van het lichaam en deszelfs bewegingen, nochtans mag men daarom denzelfden mensch niet afdeelen in een onzichtbaar en een zichtbaar mensch; zoo kan men ook de kerk om gemelde opzichten niet deelen in een zichtbaar en onzichtbare kerk, dat luidt alsof er twee kerken waren, als of ieder een andere kerk was.
Ook mag men de kerk niet afdeelen in een zichtbare en onzichtbare kerk, ten opzichte van de leden derzelve, alsof de eene bestond uit andere leden dan de andere, namelijk, dat alle uitverkorenen, dadelijk geroepenen en bekeerden, met de gedachten van alle anderen in de kerk afgetrokken zijnde, de onzichtbare kerk waren, en dat de bekeerden en onbekeerden saamgenomen, zooals ze in de kerk vergaderen en alleen ten opzichte van de uitwendige roeping, het historisch geloof, de belijdenis van de waarheid, en het uiterlijk gebruik der sacramenten, gemeenschap met elkander hebbende, de zichtbare kerk waren. Dit is onzes achtens een misvatting en baart vele verwarde gedachten en uitdrukkingen van de kerk, en men staat in twijfel of de spreker of schrijver dit of dat van de kerk zeggende, spreekt van de genaamde onzichtbare of van de genaamde zichtbare kerk.
De kerk is eene vergadering van ware geloovigen. De onbekeerden, schoon zij de belijdenis des geloofs hebben gedaan, van de kerk in haar gemeenschap zijn aangenomen, onergelijk leven en tot het gebruik der sacramenten worden toegelaten, de onbekeerden, zeg ik, zijn geen ware leden van de kerk, 't zij men de kerk aanmerkt in haar inwendige geestelijke staat, 't zij men ze aanmerkt zooals ze zich in openbare vergaderingen uitwendig vertoont in de wereld, ze zijn geen leden van de uitwendig zichtbare kerk, maar geloovigen alleen maken de kerk uit, zij alleen zijn leden van de kerk, ook hoe men ze aanmerkt.”
Nadat nu Brakel art. 27—28—29 onzer Geloofsbelijdenis heeft aangehaald, gaat hij voort. „Vooreerst blijkt klaar, dat deze Nederlandsche Belijdenis des geloofs niet spreekt van een onzichtbare kerk welke bestaan zou uit alleen geloovigen met de gedachte afgetrokken en alleen genomen en tegengesteld tegen eene zichtbare kerk, die bestaan zou uit bekeerden en onbekeerden te zamen, welk onderscheid wij hebben verworpen, maar dat ze spreekt van de kerk zooals ze op aarde is en saamvergaderd meer of minder zichtbaar, dit zal een ieder, die de woorden der belijdenis aandachtelijk inziet, licht kunnen zien. “Want:
a. Zij spreekt van die kerk, in welke geveinsden zijn, art. 29.
b. Zij spreekt van die kerk, bij welke men zich voegen moet, 't zij op wat plaats God dezelve gesteld heeft, zich onderwerpende aan derzelver onderwijzing en tucht, art. 28.
c. Zij spreekt van die kerk, tegen welke magistraten en plakkaten der prinsen zijn en bij welke zich te voegen de dood of andere lichamelijke straf wel hangt in tijden van vervolging, art. 28.
d. Zij spreekt van die kerk, welke men onderkennen kan van andere secten.
Dit alles kan niet passen dan op de zichtbare kerk zooals ze vergadert tot het gehoor van Gods Woord en het gebruik der Sacramenten.” (Zie Brakel, Hoofdstuk 34. 4—5—10—11.)
Dit moest eerst gezegd om te doen gevoelen, welk een zuiver schriftuurlijk-confessioneel standpunt de kerk der scheiding innam, hoe zij haar beginsel als vergadering van ware geloovigen volkomen bewust was.
Naar niets anders dan naar dit beginsel had zij haar houding en gedragslijn te bepalen tegenover de kerken in doleantie. Jammer dat een groot deel van de kerk der scheiding haar eigen standpunt heeft verloochent, alleen een klein deel dier kerk bleef haar standpunt getrouw.
Wie van die twee heeft nu het recht van bestaan aan zijn zijde?

K. (Kampen) S.
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Geen recht van bestaan? (XIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1913

De Wekker | 4 Pagina's