Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (72

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (72

Hoofdstuk VIII

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Kuyper gaat daarin uit van de locale, d.i. van de plaatselijke kerk. De plaatselijke kerk is de primaire openbaring van de gemeente Jesu Christi en classes en landskerken zijn eerst Secundair door foederatie van deze kerken ontstaan, ledere locale kerk is dus op zich zelf compleet, omdat zij het wezen eener kerk bezit, het verband zoeken met andere kerken is wel noodzakelijk, maar toch iets bijkomstig, daar dit aan het wezen van de plaatselijke kerk niets af of toe doet. Dr. Kuyper beweert, dat dit ook het gevoelen der Heilige Schrift is. Hij zegt, dat de heilige apostelen alle plaatselijke formatie als ecclesia of kerk erkennen en steeds spreken van de ecclesiae of kerken, nooit daarentegen van eene ecclesia of kerk als begrip van uitwendige organische kerkelijke eenheid. Verder, zegt hij, is er in de Schriften van de apostelen nergens een spoor te ontdekken, dat zij de opsmelting van de plaatselijke kerker in zekere nationale eenheid als voorwaarde voor het behoud en het wezen eener kerk stellen. En eindelijk, zegt hij, geeft Jezus zelf in de openbaringen een zevental brieven voor de zeven Klein-Aziatische kerken, waaruit duidelijk blijkt, dat van een uitwendig verband met elkander heur wezen als kerk geen oogenblik afhankelijk gesteld wordt.
Daaruit volgt nu verder, dat er op één plaats nooit meer dan één kerk zijn kan. Wel kunnen in de eene kerk van die plaats onderdeelen of kerspelen geformeerd worden, mits aan het hoofd van al deze onderdeelen slechts ééne kerkeraad sta en deze de eenheid de gemeente representeere. Waar nu, bij volkomen overeenstemming in de belijdenis, nochtans om uitwendige oorzaken twee kerkformatien in eenzelfde stad of dorp naast elkander staan, mag in abnormale toestanden de ééne aan de andere het recht op den eerenaam van kerk niet betwisten, maar dient over en weer geijverd met liefdedrang om beide kerken te vereenigen.
Met deze opvatting van het wezen der kerk hangt nu een andere vraag nl. die waarin het wezen der kerk bestaat, zeer nauw saam. Dr. Kuyper zegt: het wezen eener zichtbare kerk is en blijft altoos de onzichtbare kerk, mits men daarbij insluite de ingeschapen aandrift van deze geestelijke en mystieke kerk om zich naar buiten te toonen. Nu is de onzichtbare kerk het lichaam van Christus, d.i. de organische verbinding van alle uitverkorenen door den H. Geest, onder Christus als hun hoofd. Zijn dus in eenige stad of eenig dorp een zeker aantal levende leden van dit lichaam Christi woonachtig, dan is er het wezen der kerk en komt dit tot bewustzijn, zoodra slechts deze leden, op hoe gebrekkige wijze dan ook, gemeenschap der heiligen oefenen en des zins en willens zijn, om deze hunne gemeenschap tot voller en zuiverder kerkelijke openbaring te brengen, zoodra de mogelijkheid hiertoe slechts wordt geboren. Het wezen der kerk ligt altijd uitsluitend in datgene wat de kerkformeerende kracht in zich draagt, en deze kracht, zegt Hij, berust, naar wij zagen, voor de onzichtbare kerk rechtstreeks in God en voor de zichtbare in de leden van het lichaam Christi.
Hieruit vloeit nu een hoogst belangrijke stelling voort, die wij later in toepassing zien gebracht, en wel deze: dat een vergadering, waarin geen leden Christi meer zijn, het wezen eener kerk verloor, en niets dan het spotbeeld van een kerk overhield, hoe symmetrisch zuiver ze ook nog in hare instellingen sta. En omgekeerd, dat elke kerk nog altoos het wezen eener kerk behoudt, zoolang ze een kring van levende lidmaten in haren schoot draagt, ook al ware al hare instellingen verdorven.
Wij weten dus thans
a. dat iedere plaatselijke kerk een complete kerk is, en daartoe volstrekt in geen confoederatief verband met andere kerken behoeft te staan;
b. dat het wezen van de kerk niet schuilt in het ambt, nog in de genademiddelen, maar het ligt uitsluitend in datgene wat kerkformeerende kracht in zich draagt en dat zijn voor de zichtbare kerk de leden van het lichaam Christi;
c. dat alle instellingen in een kerk symmetrisch zuiver kunnen staan, zoodat er noch aan de bediening des Woords en der Sacramenten, noch aan de uitoefening van de kerkelijke tucht iets ontbreekt, terwijl die kerk toch het wezen eener kerk kan hebben verloren, omdat er geen leden van het lichaam Christi meer in aanwezig zijn;
en eindelijk, dat al de instellingen, dat zijn de ambten, van een plaatselijke kerk verdorven kunnen zijn, en dat toch die kerk het wezen eener kerk behoudt, zoolang er nog enkele levende lidmaten in haar midden gevonden worden.
Wij gaan in geen enkel opzicht met deze voorstelling van Dr. Kuyper accoord. Wel zijn wij met hem eenstemmig als hij zegt: dat elke plaatselijke kerk is een openbaring van het lichaam van Christus, en dus haar wezen niet van de algemeene kerk of van het kerkverband afhangt. Maar Dr. Kuyper legt zoo eenzijdig den nadruk op het wezen van de plaatselijke kerk, dat daardoor het wezen van de algemeene kerk o.i. ernstig wordt bedreigd. Leg daarnaast nu eens de art. 27, 28 en 29 van onze Ned. Geloofsbelijdenis, waarin de kerken van deze landen als een eenheid worden opgevat en waarin nergens van de locale kerk, maar overal van de algemeene kerk gehandeld wordt. Leg daarnaast het IV Boek van Calvijns Institutie eens en zie wat deze van de kerk heeft gezegd. Wat legt hij daarin sterken nadruk op de eenheid en den vrede van alle Evangelische kerken. Bavinck zegt dat het misschien door zijn levensbeschrijver wat al te sterk uitgedrukt is, als deze zegt, dat volgens de opvatting van Calvijn er wel verschillende afdeelingen van de kerk zouden zijn, die naar taal en nationaliteit en politieke verhouding moesten ingedeeld worden, maar geen verschillende kerken; maar o.i. heeft Hij daarmede de meening van Calvijn juist weergegeven.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (72

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1913

De Wekker | 4 Pagina's