Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden 1913 (XXXIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden 1913 (XXXIII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dagen worden korter en de nachten langer en kouder en zoo gaan we schier ongemerkt van het eene jaargetijde in het andere. Zoo gaat alles voort naar de ordonantiën onzes Gods, en geen schepsel heeft de macht hierin verandering te brengen. De Herfst is weder een aanschouwelijke prediking van de vergankelijkheid van geheel de zichtbare wereld. Bijzonder ook van de vergankelijkheid van den mensch. Alles is op deze aarde onbestendig. Alles wisselt, alles verandert, alleen God de Heere verandert niet. Dat blijft de rijke troost van allen die God vreezen. Als de Heere onze God zoo verandelijk was als een mensch, waar zou het heen, met den troostbehoevende mensch. Zelfs de liefde en de vriendschap van uw beste vrienden, wat kan zij, soms, ook o zoo spoedig veranderen. Gelukkig daarom zij, die maar nooit op menschen bouwen, want ‘s menschen heil is ijdelheid.
We troffen eens ergens een arme weduwe aan, die schier van alles verlaten en ontbloot was. Eenigszins met haar toestand bekend geworden, vermoedden we daar niets dan klachten te zullen hooren. De omstandigheden, dachten we, waren er naar. Toen echter de vrouw op ons verzoek ons eenige mededeelingen had gedaan omtrent haar kommervollen toestand, en we haar vraagden, wat zij wel dacht van de toekomst in betrekking tot haar eigen persoon, kregen we een zeer blijmoedig antwoord. Wel man, zeide de vrouw, de Heere, die tot hiertoe zoo wondervol voor mij heeft gezorgd, kent mijn nood, en die zal mij niet begeven noch verlaten. Dit te zeggen, als ge nergens behoefte aan hebt, gaat zoo gemakkelijk, maar in een toestand als waarin dit zwaar beproefde kind des Heeren zich in bevond, eischt bijzondere genade. Toch, al wordt dit maar schaars gevonden, het bestaat nog. Maar zelden had ik iemand in ellende bezocht, waar ik zoo verblijd en verkwikt werd als hier. Dan kunnen we niet slechts wetenschappelijk spreken over wat het geloof vermag, — dan zien we het. Roemen in druk en lijden is genade waarin en waardoor de Heere verheerlijkt wordt. Vreeselijk is de tegenstelling welke men daarvan alle dagen en overal kan aantreffen in al die morrende en ontevreden menschen, die het nooit naar den zin is. Gezinnen zijn er, niet bij tientallen, maar bij honderd en bij duizend tallen, waar niemand in den Bijbel leest, niemand naar de kerk gaat. Waar eiken dag de jeneverflesch op tafel komt. Twist en oneenigheid aan de orde van den dag is, de kinderen met vloeken en zweren en allerlei gruweltaal worden opgevoed. Ach wat is voor die ongelukkigen het leven? En wat zal voor de zoodanigen de toekomst zijn? Aan den tijd der genade komt spoedig een einde en dan is alle hoop voor eeuwig afgesneden!
Menigmaal gebeurde het ons, dat we dachten in gelegenheid te komen om nog te waarschuwen en te vermanen, maar dat we de voordeur inkomende, de persoon dien we dachten te bereiken, de achterdeur zagen uitvluchten. Zoo kan een mensch voor een mensch, maar niet voor God doen. ‘t Zal in het Noorden wel gaan denk ik gelijk hier in ‘t Zuiden. De eene plaats en streek verschilt nog veel van de andere. Maar er zijn hier streken, waar men van nabij met de toestanden bekend moet zijn en anders zou men het nauwelijks kunnen gelooven, als men het van anderen hoorde, hoe volstrekt godsdienstloos de menschen zijn.
Wat er van zulk een geslacht komen moet, weet ik niet. En dat heet dan: toestanden op het platte land. En gaat eens op onderzoek uit in de groote steden van ons land. Trouwens ‘t is genoeg bekend hoe diep treurig het ook daar is gesteld. Er is gelukkig nog een niet onbelangrijk deel van ons volk, met een geheel andere openbaring. Een volk dat naar God en zijn Woord vraagt. Maar dezen mag het niet onverschillig zijn, te zien en te voelen, dat in ons goede land zulk een toenemende achteruitgang is hij velen, en dat duizende kinderen worden opgevoed alsof het redelooze schepselen zijn.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Brieven uit het Zuiden 1913 (XXXIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1913

De Wekker | 4 Pagina's