Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een geboren lied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een geboren lied

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

.... en aldaar zal zij zingen als in de dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. Hosea 2:14c.

Niet altijd is de gemeente van Christus en de ziel van Gods kind gestemd om te zingen.
Veeleer moet gezegd, dat er vaak omstandigheden en toestanden zijn, waarin het lied van jubel overstemd wordt door den klaagzang. Daar zijn soms zware beproevingen, lichamelijke — en geestelijke smarten; niet zelden is er een tijd van geestelijke doodheid en innerlijke afmatting. En als dan allerlei donkere wolken zich samenpakken en een dikke mist het vergezicht belemmert — zing dan maar eens. Als de heilige dichter door wee op wee gedrukt zijne droeve bevinding openbaart in de woorden: „mijne bestraffing is er alle morgen — waarlijk, dan staat 't niet zoo bijzonder rooskleurig met hem en dan zal hij eerst op de berghoogte van het geloof moeten gebracht worden en door een geestelijk vergezicht moeten verrukt worden, vóórdat hij aanstemt de harp om daarop te tokkelen een lied van zaligen jubel.
Als er maar onafgebroken gemeenschap met Christus kon genoten worden, dan ging dat zingen wel.
Als een kind van God altijd maar in het paleis van den barmhartigen koning werd rondgeleid — ziet, dan zou de klaagtoon over allerlei onaangenaams niet zulke groote proportiën aannemen en de zang van lof meer uit de ziel worden geperst.
Als de ziel maar gedurig geprikkeld werd door geestelijken honger en God uit zijn nooit-uit-te-putten voorraad-schuur veel geestelijke spijs toediende, o, hoe opgewekt zou dan het leven van Gods kind voortdurend zijn. Maar, ai mij — de Koning is wel goed en de Koning deelt wel uit, doch wáár is de Christen, die steeds met de hand des geloofs gereed staat om des Konings weldaden aan te nemen? Zeker, de geloovige geniet veel in den dienst van God, maar er zijn zoovele factoren, die hem het onverdeeld genot belemmeren, dat hij meer klaagt dan zingt.
Daarom is het zoo heerlijk als er eens een lied van jubel geboren wordt in de ziet door de treffende leidingen Gods.

Hosea's woord wijst terug op een treffende gebeurtenis in het leven van Israëls volk. Hij wijst terug op het danklied, dat gezongen is, toen de verlossing uit Egypte feit was geworden en de doortocht door de Roode Zee was volbracht. Toen is gezongen een lied, dat geboren was in de ziel van het volk als uiting van dankbaarheid voor de groote verlossing.
Mozes had dit lied voorgezegd aan het volk en Mirjam heeft, gebruik makend van muziekinstrumenten, gesteund door de vrouwen, dit verheven lied beantwoord.
Dat zal een indrukwekkend oogenblik geweest zijn!
Stel u eerst voor dat volk in zijn vroegeren benarden toestand en in den toestand na de verlossing. Wat waren benauwde dagen en jaren doorleefd! Wat was het volk gewikkeld geweest in vele diep aangrijpende toestanden! Wat een tranen hebben den grond van Egypte doorweekt! En dat alles is nu voorbij. De Roode Zee, door Gods machtige hand geopend, heeft zich weer aaneengesloten. Het pad door God gebaand is weer bedekt met schuimende golven. Het geheele volk is ongedeerd in de woestijn aangekomen. God deed het met zilver en met goud belaân, blijmoedig uit Egypte gaan. Is 't dan niet verklaarbaar, dat het volk jubelt? Ja, wij zouden het een groot verzuim mogen noemen, als niet in een diep gevoeld en roerend lied was bezongen de genadige verlossing.
O, Mozes was tot berstens toe vol. Terwijl hij daar staat spoelden de golven der zee de lijken der Egyptenaren aan, zoodat de oever bezaaid was met dooden, die straks als aas voor de roofvogels zouden' dienen. Zoo ergens, dan was ook hier bijzonder de hand Gods zichtbaar. Bij den aanblik van die verslagen vijanden, bij het indenken van Gods wonderbare redding, onder het besef, dat God was aan de spits getreden, dergenen, die hulp zouden biên, worden de snaren van zijn gevoelige ziel gespannen en de Geest Gods tokkelt daarop het verheven lied, dat als het lied van Mozes een onvergankelijken naam heeft verworven. En al die honderdduizenden hebben medegezongen in het koor, dat jubelde van Gods macht en trouw. Want aangaande hen was het woord van Jesaia, dat eeuwen later door den profetischen Geest gesproken werd vervuld geworden namelijk dit woord: „Zij zullen henen uitgaan en zij zullen de doode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben.”
En zoo maakte het wonderbaar verloste volk van het strand der zee een tempel ter eere Gods.
Door iemand is het lied van Mozes genoemd „het bruiloftslied van Israel, want Jehova had de uitverkorene bruid aan de hand van den onderdrukker ontrukt en wil haar nu tot het bruiloftsaltaar leiden.” Deze beeldspraak wil zeggen, dat Israël, verlost van den vijand voorgoed aan Jehova zou worden verbonden.

Op dit alles wijst Hosea in de Godsspraak, hierboven afgedrukt. Natuurlijk moet dit geestelijk opgevat worden. De Heere had door Hosea in het voorgaande vers en in de eerste deelen van het tekstvers geprofeteerd, dat het volk een bijzonder gelukkigen tijd zou tegemoet gaan. Het volk stond diep schuldig, maar de Heere, wiens verbond weet van wankelen noch wijken, zou bijzonder dat schuldige volk genade schenken. Hij zou het volk lokken en, in de woestijn gevoerd, naar het hart spreken, Hij zou geven geestelijke wijngaarden en een deur der hoop in het dal der beroering en dat alles zou het volk stemmen tot lofgezang aan God.
Gods kinderen maken soms bange tijden door. Tijden van geestelijke inzinking en onaandoenlijkheid. Tijden, waarin het genot van Gods gemeenschap wordt gemist. Toestanden, welke drukkend zijn. Dan hangt de harp aan de wilgen. Doch als God weer afdaalt en de uitlatingen Zijner zalige liefde te genieten geeft; als Hij komt „springende over de bergen en huppelend over de heuvelen” en de ziel van zijn kind bemoedigend toespreekt, dan kan de ziel weer juichen. Dan kan zij soms zingen als ten dage toen God haar deed optrekken uit het geestelijk Egypteland.
O, in de eerste dagen der bekeering; in de eerste tijden van geestelijk genot; in die heerlijke dagen van dat gevoelig genadeleven — toen was het zoo aangenaam. Toen kon de genietende ziel maar zoo weinig begrijpen, dat later wel andere tijden zouden volgen, dat de strijd zou komen en dat 't hart niet altijd op de rechte plaats zou zijn. Maar ziet — die tijden kwamen. Toen was het zoo droef. Het ruischen van den geestelijken wind in de ziel werd zoo weinig gevoeld. De dadelijke gemeenschapsoefening werd zoo zelden doorleefd, Maar daarna kwam de Heere weer lokken. Hij sprak weer naar het hart. De kracht van het verzoenend bloed werd weer aan de ziel ervaren. Gevoelige genade verrijkte weer het geestelijk leven en dat alles was dan van die gevolgen, dat de ziel weer mocht zingen als in de dagen van haar jeugd n.l. als in de dagen toen zij pas tot Christus was getrokken en toen zij haar Christus mocht omhelzen. Zij kon weer zingen, omdat Christus tot de ziel van vrede sprak. Toen kwam weer zoo helder voor den geest, hoe de Heere ná de uitleiding uit het benauwde Egypte, waar de helsche Farao zijn boos geweld haar had laten gevoelen, zijn verbond met haar gemaakt had en waar dat alles dan voor de aandacht geplaatst wordt, versterkt met een nieuwe verbindtenis aan God, daar mocht zij dan weer zingen als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. De blijdschap over de herstelling in Gods gemeenschap is haar dan zoo overheerschend, dat zij een soortgelijk lied zal aanheffen als in de dagen van haar jeugd.

Hier wordt geleerd, dat om te kunnen zingen, de Heere afdalen moet tot zijn volk. Zónder dat zwijgt de stem des lofs. Maar als de geloovige ziel ingeleid wordt in het werk der verlossing dat voorwerpelijk voor haar en onderwerpelijk in haar bij aanvang is tot stand gebracht — dan zingt zij weer.
Gods volk zál zingen. Het zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên. Doch ook in de woestijn; ook op de pelgrimsreis mag het wel eens zingen. Zoo toch luidt ook de belofte.
Klagen over eigen bederf en zonde, maar zingen van Gods trouw. Als de hooge God in genade Zijn verlossende hand uitstrekt naar een schuldig volk, als Hij den band des doods verbreekt; als Hij de ziel leidt en weidt in de grazige weiden van het geestelijk voedsel, dan juicht de geloovige: „Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen, o, God, mijn sterkt' U hartelijk beminnen, Mijn steenrots, burg en helper is de Heer; Mijn God, mijn rots, mijn zaligheid, mijn eer”. Nu eens met Hiskia: „Ik word onderdrukt”, dan eens: „Gij hebt mijne ziel lieflijk omhelsd.” En daarnaar staat Gods volk. Dat wil het gedurig ervaren, dat de Christus de ziel lieflijk omhelst. Welnu, de Heere is geen land van donkerheid voor zijn volk. Het komt er maar op aan, dat wij tot dat volk behooren.

A. (Aalten) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1913

De Wekker | 4 Pagina's

Een geboren lied

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1913

De Wekker | 4 Pagina's